Tags
WILLIAM REES-MOGG − 02/07/94, 00:00
De auteur is oud-hoofdredacteur van The Times, thans commentator en publicist.
Sinds Maastricht kan ‘Brussel’ in de meeste, zij het niet alle Europese landen, op steeds minder populariteit bij de kiezers rekenen. Dat komt voor een deel door de recessie, maar meer nog door het groeiende besef dat Brussel eerder een beperkend dan een bevrijdend regime inhoudt. Uit Duitse, Franse en Engelse opiniepeilingen blijkt een zelfde afkeer van bureaucratie en regelzucht. Tot op zekere hoogte werd dit gecompenseerd door Jacques Delors’ persoonlijke kwaliteiten. Men kon van mening zijn dat hij Europa de verkeerde kant opstuurde en toch bewondering hebben voor zijn karakter, zijn ijver, zijn integriteit, zijn idealisme.
Dehaene is niet zo’n figuur. Zijn bijnaam, ‘de loodgieter’ zegt al genoeg. Hij is een zeer ervaren regelaar in Brussel, zowel in de Belgische politiek als in die van de Gemeenschap. Als Europa op dit moment een vakbekwame klusjesman tot voorzitter van de Europese commissie had benoemd, zou dat de Gemeenschap nog minder geliefd hebben gemaakt. Het Europa van de achterkamertjes is niet het Europa van de bevolking.
Het gaat er niet alleen om dat Dehaene de Maastrichtse politiek zou hebben voortgezet, ofschoon dat al erg genoeg geweest zou zijn; JeanLuc Dehaene zou de bevolking van Europa de onontkoombare indruk hebben gegeven, dat zij betrokken waren geraakt bij een tweederangs onderneming, het Europa van de bureaucraten, het Europa van de deals achter gesloten deuren.
Uit het feit dat de Britse regering dit duidelijker zag dan andere regeringen, blijkt dat Europa Engeland nodig heeft. Frankrijk had het ook moeten onderkennen. De Franse geschiedenis heeft maar al te vaak een politiek als die van Dehaene te zien gegeven, en altijd als een teken van verval. Hij lijkt, om het in Franse termen te zeggen, op de figuren van de Derde Republiek. Bij president De Gaulle had hij niet hoeven aankomen.
Zegepraal.
Voor wie terugziet op de eerste jaren van John Major’s premierschap, is het nu duidelijk dat zijn eerste grote Europese beslissingen hem bijna tot de ondergang voerden, evenzeer als zijn huidige beslissing hem de zegepraal kan bezorgen. Als minister van financiën was hij verantwoordelijk voor het Britse besluit, tot het wisselkoers-mechanisme toe te treden, op een te hoge koers voor het pond en bij het begin van de recessie. Die stap veroordeelde Engeland tot een onnodig ernstige en langdurige economische terugval, waarvan menigeen nog steeds de gevolgen ondervindt. Zijn tweede fout was het besluit het federalistische verdrag van Maastricht te tekenen, een verdrag dat elke regering die het accepteerde, heeft ondermijnd, uitgezonderd misschien de Duitse.
Hier staat dus duidelijk dat het Verdrag van Maastricht een federalistisch verdrag was, hoewel dat wel de inzet was van het Nederlandse voorzitterschap onder Lubbers, maar dat plan werd van tafel geveegd. En leverde de ‘Black Wednesday’[1] op, de zwarte bladzijde in geschiedenis in de Nederlandse politiek.
De zich voortslepende ellende van de Maastricht-debatten, de langdurige en ernstige recessie, het gedwongen afscheid van het wisselkoers-mechanisme, gevolgd door het slappe antwoord van de regering op het ineenstorten van haar EMS-politiek, beroofden de Conservatieve Partij van bijna de helft van haar traditionele aanhangers. John Major heeft dit alles voornamelijk overleefd doordat in conservatieve kring geen betere kandidaten voorhanden waren. Maar nu begint John Major toch op een MinisterPresident te lijken, zowel omdat hij aan zijn standpunt heeft vastgehouden als ook omdat hij een echte politiek voor een toekomstig Europa belichaamt, die ook buiten Engeland in de smaak valt.
Triumviraat.
Meer dan over de kwestie-Dehaene gaat het wat Europa betreft om deze vragen: wie heeft het straks in Europa voor het zeggen en wat voor soort Europa proberen we op te bouwen? De manier waarop hij als kandidaat werd voorgedragen, en ‘s mans eigen loopbaan maken duidelijk dat Dehaene het bewind van het Frans-Duits-Brusselse triumviraat, tot stand gekomen in de periode-Delors, zou moeten bestendigen.
Dehaene werd als kandidaat voorgedragen na minimaal overleg, en in weerwil van het uitdrukkelijke verzet van de Engelse en Nederlandse regering en de minder harde bezwaren van de Italianen en de Spanjaarden. Bij de stemming in Korfoe steunden regeringen die samen de halve bevolking van Europa vertegenwoordigden, de Nederlandse minister-president Ruud Lubbers; hij is wat betreft bekwaamheid en ervaring een veel betere kandidaat. Engeland was het enige land dat het veto gebruikte, maar wij spraken namens de helft van de bevolking van de Europese Unie. Kanselier Kohl en president Mitterrand waren het die de publieke opinie terzijde schoven.
President Mitterrand zelf is in Frankrijk zeer onpopulair en zal spoedig van het toneel zijn verdwenen. Kanselier Kohl heeft nog steeds veel te betekenen. Hij is de krachtigste Europese leider en zal waarschijnlijk de Duitse verkiezingen winnen. Eigenlijk zou hij John Major dankbaar moeten zijn dat die hem een fatale vergissing heeft bespaard.
Duitsland zal onvermijdelijk een grote invloed uitoefenen in Europa; het heeft de grootste bevolking, de grootste industrie, en is centraal gelegen. Een machtig Duitsland echter wekt angst op, wat gezien de afgelopen anderhalve eeuw Europese geschiedenis niet ongerechtvaardigd is. Als de Europese Unie wil slagen, moet Duitsland zich hoeden voor manifeste overheersing. Andere Europese landen, vooral de kleinere, hadden het gevoel door de Duitsers te worden gedwongen tot het accepteren van een tweederangs-kandidaat. Dat is slecht voor Duitsland en gevaarlijk voor de toekomst van Europa..
Sir James Goldsmith, wiens nieuwe partij derde werd in de Franse verkiezingen voor het Europarlement, heeft er in een brief aan The Times op gewezen dat volgens een recent Europees opinie-onderzoek slechts 30 procent van de kiezers Maastricht steunt of een federaal Europa volgens de formule-Maastricht wil. John Major verpersoonlijkt de Britse gevoelens – daarover bestaat geen twijfel – maar hij vertolkt ook die veel bredere Europese publieke opinie. De meeste mensen in Europa willen wel samenwerken, maar dan in vrije, onafhankelijke landen. De Britse benadering ligt veel dichter bij de Europese publieke opinie, inbegrepen, vooral, die van Duitsland, dan de opvatting van de Frans-Duitse entente of die van Brussel.
Deze verhoudingen van 1994 lijken verdacht veel op de huidige verhoudingen anno 2016!
Staatmanschap.
Resteert de vraag wie de volgende commissie-voorzitter moet worden. Elk idee om Engeland te straffen door het benoemen van een uitgesproken Europa-freak, is absurd; dat zou niet eerlijk zijn tegenover Europa, laat staan tegenover Engeland. Europa heeft een commissie-voorzitter nodig die blijk heeft gegeven van werkelijk staatmanschap. Op dit moment komt de commissie over als te zeer in zichzelf gekeerd, te bureaucratisch, te bekrompen, en dat devalueert het Europese ideaal. Het electoraat zou de voorzitter van de commissie moeten kunnen zien als iemand die het beste in ons gemeenschappelijke politieke bestaan vertegenwoordigt.
Dat zou het geval zijn geweest met Ruud Lubbers, en velen van ons betreuren het dat hij verslagen werd. Het zou ook zijn opgegaan voor sir Leon Brittan, in een aantal opzichten de bekwaamste Britse politicus van zijn generatie; zijn kandidatuur is nu onmogelijk geworden. Het heeft nooit gegolden voor Dehaene. Politici als hij zijn misschien nodig, maar zij zijn niet in staat leiding te geven aan een werelddeel. Wat de Europese volkeren van hun regeringen verlangen als die zoeken naar een nieuwe kandidaat, is een speurtocht naar een werkelijk excellent iemand, en dat op een open manier. Want daar lag de fout in de gang van zaken die tot Korfoe leidde: men zocht helemaal niet naar een staatsman, maar naar iemand die klussen zou kunnen opknappen en zou doen wat de grotere mogendheden, Duitsland en Frankrijk, hem zouden opdragen. Dat was een belediging voor Europa.
Het veto van Korfoe is daarom om meer dan één reden gunstig voor Europa’s toekomst. Het heeft de rechten van de andere Europese mogendheden verdedigd, ook al waren zij tot deze verdediging niet bereid. Het baant de weg naar een betere kandidaat. Het herinnert kanselier Kohl eraan dat hij slechts een regeringsleider is te midden van andere leiders van onafhankelijke regeringen. Het vormt de basis voor een debat over de toekomst van Europa dat zich niet beperkt tot de in discrediet geraakte ideeën van Maastricht. En het maakt duidelijk dat de Britse regering genoeg zelfvertrouwen heeft om tegendraadse beslissingen te nemen en daaraan vast te houden. John Majors positie als leider der Conservatieven is nu volkomen veilig, waarschijnlijk tot aan de volgende verkiezing. Hij heeft ook Tony Blair, wiens vrij behoedzame kritiek suggereert dat hijzelf op Korfoe het veto niet zou hebben uitgesproken, op het verkeerde been gezet. Als Labour de volgende verkiezing moet ingaan als de partij van de Europese bureaucraten en de driehoek Berlijn-Parijs-Brussel, dan is er nog hoop voor de Conservatieven..
Voor het eerst tijdens John Majors leiderschap is zijn Europese politiek helder. Hij is dan misschien niet populair in Brussel, overal elders in Europa is zijn visie dat wel..
Copyright The Times.