Reactie op essay ‘Draaiend en draaiend, de cirkel wordt steeds groter’
‘Draaiend en draaiend, de cirkel wordt steeds groter, dus hoort de valk de valkenier niet meer; alles gaat stuk; het midden houdt geen stand.’1 We leven in een tijd die de bekende dichtregels van Yeats een gevoel van actualiteit geeft. Een tijd waarin valkeniers verwoede pogingen doen om gehoord te worden. Waarbij de valken in deze parabel zich steeds meer ophouden in een eigen atmosfeer.
Het midden staat bijna overal onder druk. Het initiatief en de energie behoren rechts toe, waar leiders met radicale agenda’s – en opmerkelijke kapsels – niet van de beeldbuis zijn weg te slaan. Wat verklaart de dominantie van de rechterflank? En wat is de reden voor de onmacht van de linkse partijen, in het bijzonder de deplorabele staat van de PvdA? Hoe komt het dat de grootste financiële crisis sinds de jaren dertig niet ten goede is gekomen aan de aloude critici van het ongetemde kapitalisme?
PvdA is bureaucratische machinerie geworden en een pure bestuurderspartij. En in een politiek klimaat dat naar rechts helt, is dat dodelijk voor een sociaaldemocratie die sinds Kok de ideologische veren heeft afgeschud. Mijn diagnose is dat een frisse partij het altijd redt en zeker als er een charismatische leider aanwezig is. maar de grote fout van Samsom is dat hij geen opiniestukken wilde schrijven.
Er zijn er die wijzen op bijzondere omstandigheden. De vluchtelingencrisis heeft nu eenmaal lange tijd het debat bepaald. De opkomst van IS, de terreuraanvallen in Europa en de zich voortslepende oorlog in het Midden-Oosten voorzien de apocalyptische retoriek van het anti-islamkamp van overtuigingskracht. Dan was er nog de rechtszaak waardoor Wilders zich kon profileren als voorvechter van het vrije woord, een slachtofferrol die hem electoraal geen windeieren lijkt te leggen.
De traditionele partijen hebben geen van allen een antwoord kunnen ontwikkelen op deze ontwikkelingen. Dat was de doodsteek.
Het mag allemaal waar zijn. Het is geen afdoende verklaring. Het zegt hoogstens iets over de adrenaline op rechts, maar minder over wat Jos de Beus ooit de leegte op links noemde.2 Er is ook een dieperliggende trend aan te wijzen, die de huidige situatie in een breder perspectief plaatst. Dat verhaal gaat over scheidslijnen of conflictassen. Het is op zich geen nieuwe analyse. Bart Tromp verkondigde het al tijdens de opkomst van Fortuyn. Het is bovenal de urgentie van deze analyse, die aan kracht lijkt te hebben gewonnen.
Geheel mee eens dat de urgentie van analyses zich voordoet. Het verbaast mij dat de goede analyses en beschouwingen in S&D nooit in de publiciteit kwamen.
De relevantie van Tromp
De stelling van Bart Tromp toentertijd was dat de politieke ruimte een inherente neiging heeft om zich uit te sorteren aan de hand van een dominante tegenstelling.3 Lange tijd was die tegenstelling overwegend sociaaleconomisch van aard. De grote verdelingsvraagstukken stonden daarbij centraal. In de jaren negentig schakelde de PvdA bewust over op een verzoeningspolitiek. Dit kwam tot uiting in het gedachtegoed van de Derde Weg. Wouter Bos, bijgenaamd ‘de darling van de Derde Weg’, schreef hoopvol over het ‘grote draaglak’ dat zou ontstaan ‘door overbrugging van traditionele links-rechts-scheidslijnen’.4
Voor mij was de denkfout van Wouter Bos dat hij is overgeschakeld op neoliberalisme en meeging – als oud-Shell-man – op de globalisering. Hij had geen idee wat hij op zichzelf zou afroepen in de generaties na hem. En hij was nota bene naast econoom ook politicoloog. Maar begin jaren 2000 was het feitelijk effect van globalisering ook nog niet zo duidelijk als nu.
De paarse kabinetten luidden een lange tijd van consensus in over sociaaleconomische vraagstukken, die tot op de dag van vandaag voortduurt. Het regeerakkoord van het kabinet Rutte II heet niet voor niets Bruggen Bouwen en kan als voortzetting worden gezien van de filosofie van de Derde Weg. Diederik Samsom en Lodewijk Asscher beaamden dat het economisch beleid van Rutte II inderdaad PvdA-beleid was en dempten zo de sociaaleconomische conflict-as.
Daaruit blijkt ook dat Samsom en Asscher geen politicologen zijn, geen gedreven ideologische denkers, die de basis van de sociaaldemocratie konden hervormen. Daar zijn beide de mist ingegaan.
Het toentertijd impopulaire punt van Tromp was dat het overbruggen van de links-rechts scheidslijn ruimte geeft om het politieke landschap langs een andere, culturele, scheidslijn te organiseren. Fortuyn kon enkel zo’n impact hebben omdat hij een nieuwe tegenstelling leidend wist te maken, die vanaf dat punt het politieke spel ging bepalen. Deze nieuwe conflictdimensie was de culturele tegenstelling tussen autoritaire nationalisten en vrijzinnige multiculturalisten; ofwel tussen de volkse eigenheimers en het zogenoemde linkse establishment. Een vergelijkbare ontwikkeling zagen we bij het Brexit-referendum, waarbij opeens een tegenstelling naar voren kwam die normaal dwars door beide partijen loopt en die door het Britse partijenstelsel feitelijk wordt gemarginaliseerd.
Fortuyns kracht – ik heb hem besproken in mijn afstudeerscriptie politieke filosofie – was zijn haarscherpe sociologische (meen ik) analyse, die feilloos als universitair docent te Groningen de maatschappij feilloos kende en aanspreekbaar kon verwoorden en de bureaucratie aan de kaak kon stellen. Maar sinds zijn entree in de politiek (Leefbaar Rotterdam) heeft hij alleen maar populistische brochures uitgegeven en kon hij van harte tegen de elites aanschoppen. Heb genoten van zijn wijze van optreden, maar zag ook zijn machteloosheid tegen de politieke gevestigde orde. Was erg benieuwd hoe hij parlementair zou gaan optreden, ware het dat dat vanwege zijn dood niet heeft kunnen laten zien.
Dat verhaal had Tromp natuurlijk niet zelf verzonnen. De Belgische politiek filosofe Chantal Mouffe maakte er al langer naam mee, en verklaarde zo de opkomst van de FPÖ en het Front National in de jaren negentig.5 Ook binnen de politicologie had men al langer een soortgelijke analyse paraat. In het vergelijkende onderzoek van partijsystemen dat Peter Mair beoefende vanuit zijn werkplek in Leiden, stonden diezelfde scheidslijnen centraal.6 Hij bouwde daarbij voort op een theorie uit de jaren zestig van een in Nederland weinig bekende politicoloog: de Amerikaan Schattschneider.
Afgestudeerd in 1980 ken ik deze auteurs helaas niet.
Conflict contamineert
In 1960 kwam Schattschneiders boek The Semi-Sovereign People uit.7 De basale stelling van deze beknopte en klassieke tekst is dat de democratie ertoe neigt een elitefenomeen te worden, gedomineerd door geprivilegieerde groepen met macht en rijkdom. Het is de politiek, en in het bijzonder het element van competitie in de politiek, dat een tegenwicht biedt ten opzichte van deze oligarchische tendens. Politieke strijd geeft de bredere bevolking een mogelijkheid om zich te mengen in het conflict en stelt haar zo in staat om tenminste semi-soeverein te zijn, vandaar de titel van het boek. Zonder politiek conflict is er minder participatie en groeit de kloof tussen burger en politiek. Controverse betrekt mensen in het politieke proces, het creëert een publiek, het zorgt ervoor dat mensen worden gemobiliseerd en gesocialiseerd. In de woorden van Schattschneider: conflict contamineert. Conflict is ook dynamisch. Naar gelang meer mensen zich ermee gaan bemoeien kan de reikwijdte van een conflict veranderen, kunnen geschilpunten steeds verder gepolitiseerd raken. Alle partijen gaan zich ertoe verhouden. Politieke conflicten hebben zo hun eigen dynamiek.
‘Zonder politiek conflict is er minder participatie en groeit de kloof’ staat in contrast met de definitie van politiek als eeuwige ‘strijd’ om de verschillende thema’s en maatschappijbeelden.
In essentie bouwt Schattschneider voort op Schumpeters opvatting van democratie als keuze tussen concurrerende elites. Zonder competitie is er geen transparantie, geen verantwoording en legitimiteit. Schattschneider gaat echter een aantal stappen verder. Deze politieke concurrentie is gestructureerd aan de hand van een aantal scheidslijnen. In de Nederlandse politiek is dat de sociaaleconomische scheidslijn, de confessionele scheidslijn en een culturele scheidslijn. Welke tegenstellingen dominant zijn binnen een bepaalde politieke context, bepaalt ook wat voor type politieke ideeën en politieke eisen over het voetlicht komen. Belangrijk is dat politieke strijd niet enkel een reflectie is van al bestaande sociale en politieke tegenstellingen onder het electoraat, maar ook een structuur verschaft waarin deze coherentie en relevantie krijgen voor burgers. Tegenstellingen in het politieke veld zijn noodzakelijk om politieke ideeën überhaupt bespreekbaar te maken en mensen zogezegd politiek te vormen. Velen zeiden over Fortuyn: ‘hij zegt wat ik denk’. Volgen we Schattschneider dan bedoelden ze: ‘hij neemt een positie in het politieke veld in, waardoor ik mijn mening in politieke zin kan plaatsen.’ Bepaalde conflicten kunnen daarbij op de voorgrond treden en vervolgens ingeburgerd en ingesleten raken, waardoor alternatieve verhalen nauwelijks meer aan bod komen. Dit komt ook doordat mensen zich politiek gaan identificeren aan de hand van de belangrijkste conflicten. Deze toonaangevende scheidslijnen gaan gepaard met een bepaalde politieke taal waartoe ieder die aan het debat deelneemt zich moet verhouden. Denk aan de linkse elite of de bezorgde burger.
Grappig: ik heb Schumpeter natuurlijk bestudeerd maar als ik zijn boek opnieuw zou lezen – staat nog in de boekenkast – dan zou ik het met heel andere ogen lezen dan toen. En hier: ‘Zonder competitie is er geen transparantie, geen verantwoording en legitimiteit’ kan ook omgekeerd worden geponeerd. Er bestaat overigens helemaal geen maatschappij meer zonder competitie, zelfs in zijn tijd was vol met competitie.
Binnen de politieke arena bestaat er op elk moment een grote hoeveelheid aan potentiële conflicten. Veel van deze tegenstellingen zullen echter nooit naar voren komen, omdat er al andere conflicten zijn die het podium hebben ingenomen en alle aandacht voor zich opeisen. Politiek is dus een concurrentiestrijd tussen conflicten. De politieke dynamiek wordt niet enkel bepaald door de politieke krachtsverhoudingen op een bepaald thema. Het speelt ook op het meta-niveau, waar wordt bepaald welke conflicten überhaupt de agenda domineren. Aangezien bepaalde conflicten op langere termijn geïnstitutionaliseerd raken en mensen politiek kunnen socialiseren, is het belangrijk voor politieke actoren om ervoor te zorgen dat hún politieke conflict de toon zet. Gevestigde partijen zullen er alles aan doen om ervoor te zorgen dat de politieke tegenstellingen waar zij hun electorale dominantie aan ontlenen, het politieke spel blijven bepalen. Politiek draait daarmee ook om het bevriezen van de bestaande scheidslijnen en het voorkomen van het opkomen van andere scheidslijnen, waardoor buitenstaanders opeens een kans kunnen krijgen. De meest krachtige en vernietigende vorm van politieke strategie, aldus Schattschneider, is om de aandacht te verleggen van het ene conflict naar het andere.
Met de huidige massacommunicatie middelen en sociale media zou ik de stelling ‘zullen echter nooit naar voren komen, omdat er al andere conflicten zijn die het podium hebben ingenomen en alle aandacht voor zich opeisen’ niet meer durven verdedigen aangezien het een kwestie is van die punten zelf agenderen. Dat gebeurt vandaag de dag via blogs en ingezonden opiniebijdragen in de kranten en weekbladen.
De Fortuyn-revolte
De meest overtuigende verklaring van de spectaculaire opkomst van Fortuyn is in mijn ogen te vinden in een artikel van politicologen Huib Pellikaan, Sarah de Lange, en Tom van der Meer.8 Het bouwt voort op de theorie van Schattschneider. Zij stellen dat de Nederlandse politiek is gestructureerd aan de hand van de drie eerder genoemde conflictassen. Onder de paarse coalitie, zo stellen de auteurs, verwaterde het conflict. Dit creëerde een sterk gevoelde afstand tussen burgers en politiek, de hoogleraar Oerlemans sprak van Nederland als eenpartijstaat. Het creëerde ruimte voor Fortuyn om een nieuwe scheidslijn te introduceren rondom het thema van migratie en multiculturalisme, waarover al langer zorgen bestonden. De auteurs laten zien hoe vervolgens de andere partijen zich gingen verhouden tot dit thema en hun verkiezingsprogramma’s aanpasten om Fortuyn te accommoderen. De hele structuur van het Nederlandse partijenstelsel werd zo op de schop genomen. De jaren erna kwam bijna al het politieke conflict in het teken te staan van deze culturele thema’s. Het conflict langs de culturele scheidslijn introduceerde tevens een nieuwe politieke taal: de linkse kerk of de linkse elite werd afgezet tegen het gewone volk en later Henk en Ingrid. Het debat rondom Zwarte Piet is een mooi voorbeeld van de manier waarop een conflict een eigen dynamiek kan krijgen en gaandeweg een steeds grotere groep mensen mobiliseert en zo het hele publieke debat gaat domineren.
Onder de paarse coalitie verwaterde het conflict alleen maar tussen VVD en PvdA (en deels de intellectueel Van Mierlo) vanwege het regeerakkoord, maar Bolkestein nam daarentegen de ruimte als fractieleider om de politieke agenda te beheersen. Van een verwaterd conflict was mijns inziens geen sprake. Al trad het niet meer op de voorgrond vanwege de coalitiebelangen, maar waren de achterbannen als vuur en water.
De politicologen lijken in hun analyse echter een belangrijk punt te onderschatten. Zij wijzen bovenal op de afname van de confessionele scheidslijn als bepalend voor de opkomst van Fortuyn. Het zou gaan om het feit dat het CDA instemde met de hervormingen van Paars op het gebied van euthanasie en het homohuwelijk. Ik zou eerder stellen, in het verlengde van Mouffe en Tromp, dat juist de verzoening van de sociaal-economische tegenstelling de deur heeft opengezet voor het rechtspopulisme. Dit betekent dat het streven van sociaaldemocraten om in de woorden van Wouter Bos, ‘traditionele links-rechts scheidslijnen’ te overbruggen een belangrijke rol heeft gespeeld in de opkomst van het rechtspopulisme.
En ik ben het met geen van beide opvattingen eens aangezien ik de toenemende bureaucratie en het gebrek aan ideologisch leiderschap als verklaring zie voor de opkomst van Fortuyn. Maar ik ken de bepalende analyses van de Fortuyn-opkomst niet. Die boeken staan nog ongelezen in de kast.
Voor links in Nederland was de opkomst van deze culturele scheidslijn een dramatische ontwikkeling, die op de lange termijn haar huidige neergang heeft veroorzaakt. Het probleem is dat de dominantie van deze scheidslijn zowel de PvdA als links in bredere zin verdeeld in een hoger opgeleid segment en een lager opgeleid segment. Waar de dominantie van de sociaaleconomische scheidslijn links toestaat om het initiatief naar zich toe te trekken en zich te presenteren als de uitdager van de zittende macht, daar veroordeelt de culturele scheidslijn links tot de marges, tot het reageren op het initiatief van rechts. Waarbij links ook nog eens met de elite wordt geïdentificeerd: de relatief progressieve culturele elite wordt het symbool van de zittende macht.
In mijn visie heeft de immer toenemende bureaucratie en de bestuurscultuur (PvdA eeuwig in A’dam!) de verwatering veroorzaakt van het politieke denken en ook de ontwikkeling naar partijbijeenkomsten als applausmachines droegen bij aan een gebrek aan discussie binnen alle partijen. De PvdA worstelde afgelopen regeerperiode ook met de ruimte voor interne partijdemocratie, zo las ik regelmatig in kranten (ten laatste in Het Parool van 8 mei jl., waarin de klacht verwoord staat dat ‘PvdA-top doet niets met kritiek’ (Jan Hoedeman en Deborah Jongejan).
Internationale relevantie
Deze analyse biedt tevens een internationaal referentiekader. Een vergelijkbare verzoening van links-rechts tegenstellingen werd onder Bill Clinton in de jaren negentig gerealiseerd. Het staat bekend onder de term triangulation: neem je tegenstander de wind uit de zeilen door gedeeltelijk zijn agenda over te nemen en ga zo boven de beide partijen staan. Clinton verkondigde op beroemde wijze dat de links-rechtstegenstelling overbodig was geraakt. ‘We have moved past the sterile debate between those who say government is the enemy and those who say government is the answer. My fellow Americans, we have found a third way.’ Clinton omarmde globalisering en de deregulering van financiële markten, die ten goede kwam aan Wall Street en dramatisch uitpakte voor de Amerikaanse industrie, inmiddels aangeduid als Rustbelt. Tegelijkertijd omarmde hij een rechts law & order beleid, wat tot een enorme uitbreiding van het Amerikaanse gevangenissysteem leidde, en beëindigde hij ‘welfare as we know it’.
De Amerikaanse samenleving is altijd zo heftig gepolariseerd geweest dat het broodnodig was om als president boven de partijen te staan, wat Trump dus nu helemaal niet doet en daarmee de polariteit verder opdrijft. Maar Clinton had natuurlijk ongelijk dat de links-rechtstegenstelling overbodig was geraakt, maar ik schat in dat de waarheid eerder omgekeerd was: hij had er geen boodschap aan. Maar nu ik voorafgaande aan de verkiezingscampagne het beginselmanifest van de PvdA heb gelezen, stel ik vast dat je zonder een degelijk en up-to-date maatschappelijke analyse helemaal nergens komt. En de politieke waarden moeten ook steeds worden geactualiseerd en dat alles is niet gebeurd onder het huidige partijbestuur en daaruit valt m.i. de richtingloosheid van de PvdA te verklaren.
Dat Clinton ‘globalisering en de deregulering van financiële markten omarmde, die ten goede kwam aan Wall Street en dramatisch uitpakte voor de Amerikaanse industrie, inmiddels aangeduid als Rustbelt, is de grote en fundamentele fout van ieder politiek bestel geweest omdat daarmee de kloof tussen de bestuurder en massa’s binnen het electoraat kon gaan gedijen.
De filosoof Richard Rorty schreef in die jaren een voorspelling waar velen nu op teruggrijpen na de verkiezingszege van Trump. Rorty stelde dat Clintons vrijhandelspolitiek dramatisch zou uitpakken voor de industriële werkgelegenheid in de Verenigde Staten en bovenal lageropgeleiden hard zou treffen. Het gebrek aan belangstelling voor de wegkwijnende perspectieven van deze groep, door de dominantie van hogeropgeleiden in de politiek, zou tot een reactionaire volksopstand leiden met de verkiezing van een dictatoriale, tweedracht zaaiende ‘sterke man’ tot gevolg. Hillary Clinton maakte de zaken er niet beter op, door een campagne te voeren die het doorbreken van het glazen plafond als hoofdthema had, terwijl velen zich druk maakten over doorzakkende vloeren.
Hier geef ik Rorty geheel gelijk en zijn analyse bevestigt de politieke bloedarmoede in de Westerse wereld.
Aan de andere kant van de Atlantische Oceaan kunnen we stellen dat het gecoördineerde macro-economische beleid in de EU eenzelfde verzoening van sociaaleconomische links-rechts scheidslijnen van haar lidstaten eist. Na het verdrag van Maastricht is er feitelijk geen traditioneel links macro-economisch beleid meer mogelijk. Wat tot gevolg heeft dat bijna overal de culturele thema’s dominant zijn geworden. Behalve, opvallend genoeg, in die landen waar er partijen zijn opgekomen die zich verzetten tegen het Europees macro-economische beleid. Zowel de ECB als het IMF hebben er inmiddels op gewezen dat de architectuur van de euro niet tot toenadering leidt maar juist tot verdere polarisatie. Paradoxaal genoeg creëert Brussel zo de voorwaarden van een conservatieve volksopstand tegen Brussel.
Er is mijns inziens geen sprake van ‘eenzelfde verzoening’ maar eerder van eenzelfde ‘zakelijke belang’ en dat is heel wat anders, zoals iedereen zal begrijpen.
Conflict en de diplomademocratie
De relevantie van de theorie van Schattschneider zit hem in de nadruk die hij legt op het vermogen van politieke actoren om zelf invloed uit te oefenen op de conflicten die centraal staan en het electoraat politiek te socialiseren. Zijn denken is daarmee nog steeds een vruchtbaar aangrijpingspunt voor politieke strategie. Het legt de focus op wat politicologen ook wel de aanbodzijde van de politiek noemen. De theorie van Schattschneider leidt daardoor tot een radicaal andere analyse dan hetgeen gebruikelijk is in Nederland. De toonaangevende verklaring van de opkomst van Fortuyn is de studie Diplomademocratie van de bestuurskundigen Mark Bovens (tevens een invloedrijk lid van de PvdA) en Anchrit Wille.9 Hun verklaring ging tevens uit van de opkomst van een nieuwe culturele scheidslijn onder het electoraat. Zij reduceerden de politiek daarbij tot een reflectie van maatschappelijke verhoudingen. In andere woorden: ze keken alleen maar naar de vraagzijde van de politiek. Het leidde tot de aanbeveling aan de middenpartijen om het programma van de PVV in gematigde vorm over te nemen. Vanuit Schattschneiders analyse bezien, leidt een dergelijke accommodatiepolitiek niet noodzakelijkerwijs tot een stabilisatie van het politieke systeem: het kan juist de culturele conflictdimensie verder versterken.
Zoals ook duidelijk is gebeurd. Een tweede opmerking is de bewering dat de ‘politiek daarbij werd gereduceerd tot een reflectie van maatschappelijke verhoudingen’, waarschijnlijk bedoelt dat reflectie van maatschappelijke verhoudingen niet heeft geleid tot een politiek actieprogramma van de zwakke kanten van die maatschappelijke verhoudingen. Die reflectie kwam waarschijnlijk neer op acceptatie daarvan en indien dat het geval is, was dat ook de dood in de pot.
Lange tijd was de PvdA zich bewust van het belang van de sociaaleconomische conflict-as voor haar electorale positie. De polarisatiestrategie die de partij vanaf de jaren vijftig tot de jaren tachtig heeft aangehangen, ging uit van die gedachte. Sinds de jaren negentig lijkt de partij de voorwaarden voor haar eigen voortbestaan, voor de stabiliteit van het Nederlandse politieke stelsel, uit het oog te hebben verloren. Een typisch voorbeeld is het kabinet Rutte II, dat uit overwegingen van stabiliteit is ingezet, maar juist instabiliteit tot gevolg heeft gehad. Als de PvdA niet had deelgenomen aan Rutte II, dan had de politieke discussie de afgelopen vier jaar zich gericht op het bezuinigingsbeleid. Dat had een geheel ander uitgangspunt gegeven voor de huidige verkiezingen. Dan zou de sociaaleconomische conflict-as sterker aanwezig zijn geweest. Het is de PvdA die er zelf voor kiest om deze tegenstelling structureel te dempen, met dramatische gevolgen voor de electorale perspectieven van alle linkse partijen. De PvdA lijkt nog altijd verknocht aan een rechts macro-economisch raamwerk.
Ten eerste: Het ironische van juist het ontstaan van de instabiliteit tijdens Rutte II een gelijkenis kent met de ontstane instabiliteit na Paars II door uitgerekend Fortuyn.
Ten tweede: Rutte II had zich – noodgedwongen! – gericht op het bezuinigingsbeleid – vanwege de economische crisis. Dat had een geheel ander uitgangspunt gegeven voor de huidige verkiezingen. Onjuist aangezien de economische- en euroschuldencrisis juist vorig jaar officieel als voorbij werd beschouwd. Maar de sociaaleconomische conflict-as zou zeker niet sterker aanwezig zijn geweest, aangezien de coalitiebelangen dat hebben tegengewerkt en bovendien de PvdA ook ideologiemoe was geworden, zo komt het mij als buitenstaander over.
Wat betekent deze analyse voor de komende verkiezingen en de terugkerende discussie over linkse samenwerking? Twee dingen. Als de verkiezingen zich in de beeldvorming tot een symbolische tweestrijd tussen VVD en PVV ontwikkelen, dan zal dat nadelig uitpakken voor links. Allereerst is het aan de linkse partijen om de sociaaleconomische conflictdimensie leidend te maken in de aanloop naar de verkiezingen. De PvdA blokkeert dat voor een belangrijk deel, omdat zij logischerwijs geen discussie wil over het bezuinigingsbeleid van Rutte II. Op dat punt zullen GroenLinks en SP volop moeten inzetten.
Welk een toeval dat GroenLinks hier genoemd wordt omdat net gisteren de informatie mislukte en vandaag gezocht werd naar de oorzaken van deze mislukking. Ik heb mij ook geroerd en aangegeven dat GroenLinks onkundig was met politieke onderhandelingstechnieken en daarom te snel heeft opgegeven, terwijl zij juist bepaalde zaken hadden moeten uitwisselen. Naar mijn indruk heeft het gebrek aan ervaring van Jesse Klaver hem hier parten gespeeld.
En ik heb ook aangegeven in mijn blogs dat SP geen schim meer is van de bloeitijd onder Jan Marijnissen. Aangezien ik zeer regelmatig de livestream van de Tweede Kamer volg, stel ik vast dat de kwaliteit van die Kamerleden niet in staat zijn geweest om een effectieve oppositie te voeren, laat staan een gezamenlijke oppositie te organiseren, waardoor Rutte II nooit in de problemen kwam. Met een andere oppositionele aanpak was dat wel gelukt: de oppositie had op hoofdpunten een geregisseerde dus georganiseerde oppositie moeten voeren door op één thema door de verschillende fracties op meerdere aspecten te belichten, zodat doorvragen mogelijk werd, wat per fractie alleen nooit lukt na twee vervolgvragen.
Ten tweede kan, als de huidige verhoudingen in de peilingen standhouden, elke linkse partij die met de VVD gaat regeren een electorale afstraffing verwachten bij de volgende verkiezingen. Een herhaling van het scenario-Samsom uit 2012 valt te verwachten. Een verstandiger koers is om afspraken te maken om elkaar vast te houden als links blok. En om in te zetten op een minderheidsregering, net als Wilders deed bij het gedoogkabinet Rutte I, maar dan vanuit links. Net als de PVV in die tijd, stelt het de linkse partijen in staat om veel af te dwingen, zonder zich te hoeven vereenzelvigen met het beleid en daardoor aan politieke kleur in te boeten. Het lijkt me de enige realistische manier voor een linkse minderheid om alsnog op overtuigende manier meer te doen dan oppositie voeren.
Het is op voorhand onjuist om ervan uit te gaan dat ‘elke linkse partij die met de VVD gaat regeren een electorale afstraffing mag verwachten bij de volgende verkiezingen’. Waarom is dit onjuist? Omdat Bolkestein tijdens Paars I heeft laten zien dat je de agenda vanuit de fractie kunt bepalen, al ben je de tweede coalitiefractie in grootte. Als onder Rutte II beide fracties aan de hand van een geactualiseerd partijprogramma en beginselmanifest hadden geopereerd, was Rutte II een even grote succesfactor geworden als Paars I en kreeg het een verlenging in Rutte III. Maar de afwezigheid van een adequate ideologie was de oorzaak dat beide fracties verlegen zaten met de globalisering en de anti-EU-houding onder de bevolking.
Laat ik afsluiten met het volgende gezegde: wat rechts is, is altijd een gevolg van wat links niet is. Zo ook in het huidige moment.
Mijn afsluitingswoord haakt hierop aan: links en rechts vertegenwoordigen universele politieke tegenstellingen, maar als die duidingen niet geactualiseerd worden, heeft men er niets aan en verworden beide ideologische bewegingen/stromingen van liberalisme en sociaaldemocratie tot pragmatisme. Met als tegengeluid populisme.
[Deze tekst werd op één avond van commentaar voorzien en ik zal morgen correcties aanbrengen als die noodzakelijk zijn.]
1.W.B. Yeats, De wederkomst, Liter, jaargang 15 (65), maart 2012 [http://www.leesliter.nl/index.php?option=com_content&view=article&id=258:gedicht-w-b-yeats&catid=48&Itemid=199].
2.Jos de Beus, ‘Uit de linkse leegte’, Socialisme en Democratie 2003 (12), pp. 4-5.
3.Zie: Bart Tromp, ‘Ideologieën zijn wel degelijk relevant’. NRC Handelsblad, 21 december 2002.
4.Bos, W. (2002). Zoeken na(ar) Paars. S&D 2002 (1), pp. 60-64.
5.Chantal Mouffe, The return of the political, London: Verso, 1993.
6.Peter Mair, Party system change, Oxford: Oxford University Press, 1997.
7.E.E. Schatschneider, The semi-sovereign people. A realist’s view of Democracy in America. Chicago: Holt, Rinehart and Winston, 1960.
8.Huib Pellikaan, Sarah L. de Lange en Tom van der Meer, ‘Fortuyn’s Legacy: Party System Change in the Netherlands’, Comparative European Politics, 2007 (5), pp. 282–302.
9.Mark Bovens en Anchrit Wille, Diplomademocratie: Over de spanning tussen meritocratie en democratie, Amsterdam: Bert Bakker, 2011.
Bron: https://merijnoudenampsen.org/2017/05/16/het-midden-houdt-geen-stand/