Politici moeten antwoord durven geven (J.H. Sampiemon, oud-redacteur van deze krant, Opinie/NRC Handelsblad, 1 juli 2005)[1]
Niemand stelt de vraag: ‘Wat zal Europa zijn?’
# Ontluisterend is de reactie van Haagse politici op het referendum over het grondwetsverdrag van de Europese Unie. Het gaat dan om de 85 procent der Tweede-Kamerleden die zich het vuur uit de sloffen heeft gelopen om dit verdrag aan het volk te slijten. Zij gedroegen zich als afvalligen van hun eigen geloof toen zij premier Balkenende naar de Brusselse top afvaardigden met maar één boodschap: geen enkele kans meer voor het verdrag zelf en geen enkele concessie ten gunste van het gemeenschappelijke budget.
# Volksvertegenwoordigers die nog maar kort tevoren een vochtige glans in hun ogen kregen als de toekomst van de Europese Unie ter sprake kwam, hadden er bij nader inzien geen enkele moeite mee de Europese top waarvan zoveel afhing naar de filistijnen te helpen. De premier had toch al geen enthousiasme kunnen opbrengen voor het referendum en beperkte zich schouderophalend en weinig verrassend tot de rol van boodschapper van het voor zijn collega’s onthutsende nieuws. Wat het Europese budget betrof toonde hij de bekrompen onbeweeglijkheid die sinds enige tijd de vaderlandse financiële diplomatie bepaalt.
# Het probleem met een referendum is dat het zich hult in de mystiek van het orakel. Ja of nee, maar wat wordt ermee bedoeld? Het bewuste verdrag is verworpen, maar waarom, en wat dan wel? Bij gebrek aan nadere informatie zijn de dagen daarna politici en deskundige en minder deskundige waarnemers dan maar begonnen de uitslag zelf te duiden.’
De vraag ‘wat wordt ermee bedoeld’ kon naar mijn herinnering ongeveer worden beantwoord in de orde van ‘je bent een federalist’ of ‘je bent het niet’ en dan komt dat het meest in de buurt van een breed handelsverdrag tussen de lidstaten; dus wat vandaag een ‘economische regering’ is (vooral in het Duitse debat) en daarmee wordt handig de politieke unie geneutraliseerd. Maar het is verstandig een andere insteek te kiezen en dat betekent het volgende onderscheid in structuur of organisatie aan te houden in navolging van Thierry Baudet[2]:
#12 Naar eerst wil ik drie begrippen afbakenen om misverstanden te voorkomen: intergouvernementeel, supranationaal en federaal.
#16 Als we dit scenario consequent proberen te doordenken, komen we wederom tot de conclusie dat een half-halfbenadering, een supranationale benadering, onvoldoende is om het idee te laten werken. Want zolang de verschillende landen naast deze Europese buitenlandse politiek ook hun eigen buitenlandse politiek blijven voeren, wordt het vroeg of laat een zooitje. Het is het één of het ander. Als Europa écht ‘als één blok’ wil opereren op het internationale toneel, zou er ook één Europese beslisser moeten komen. (…)’
Ik schreef ‘in navolging van’ omdat ik deze indeling in drie opties ene realistische en handige vind. Maar het betekent helemaal niet dat ik de auteur kan volgen in zijn redenering. Mijn kritiek is dat hij steeds de neiging heeft heel logisch van a naar b te willen redeneren: het is het één of het ander en zeker op langere termijn. Wat hij vergeet in te bouwen is dat snelheid van structureren helemaal niet nodig is, want ook onhaalbaar in 2012 tijdens het uitspreken van zijn rede, maar ook onhaalbaar op dit moment en zeer waarschijnlijk ook in de nabije toekomst. En zijn titel verraadt al waar hij uitkomt: tegen de EU. Mijn uitgangspunt is het volledig omgekeerde: we zijn uit idealisme en met een duidelijke naïviteit aan de Europese integratie begonnen en zijn in het huidige fase van de EU beland, en daarom is het verstandig ermee door te gaan, maar wel onder voorwaarde dat het democratisch tekort wordt opgeheven en aangepakt. Maar dat komt niet van de Commissie (en eventueel van de Europese Raad van regeringsleiders), maar moet komen van de gewone burgers. En aanknopingspunt zou het Burgerinitiatief van Baudet kunnen zijn om een parlementaire enquête naar de besluitvorming in de Tweede Kamer over de Europese Grondwet af te dwingen.
Terugkomend op het overzicht van Baudet zie ik geen federatie (lees: politieke unie) zitten, want politiek geheel onhaalbaar en dus een mengvorm tussen de intergouvernementele en supranationale organisatiestructuur. Met andere woorden, stapje voor stapje de EU verder ontwikkelen, al naar de behoeften en belangen van de lidstaten en dan per nieuw aantredende Europese Commissie (of ruimer genomen: per decennium) bezien wat de uitkomst van dit evolutieproces is. Dan kan best eens blijken dat vervolgstappen vanuit de praktijk en spontaan ontstaan. Wat nu niet haalbaar is, kan over enige jaren mogelijk wel of zeker in de nabije toekomst het geval blijken te zijn.
Een zooitje hoeft het helemaal niet te worden, want daar zijn we zelf bij. Dat kan dus worden tegengehouden. En een gemeenschappelijke diplomatieke dienst heeft iets logisch, maar anderzijds ook weer helemaal niet. Iedere lidstaat heeft andere tradities in het diplomatieke verkeer en het zou heel goed kunnen zijn dat er veel verschillende accenten worden gelegd en dus ook veel conflictstof herbergen. Laat dat spontaan groeien, maar niet op voorhand op de tekentafel construeren.
Ik neem dus kortom een pragmatische positie in: de EU is te vroeg ‘te water gelaten’ of van stapel gelopen en de euro is te vroeg ingevoerd, maar op langere termijn ontkomt Europa niet aan een EU om daarmee een gezamenlijk een concurrerende blok te vormen tegenover de andere mondiale blokken en economische machten als de VS, Japan, China (en de Brics), omdat de globalisering een teken des tijds is, passend in dit tijdsgewricht. Daarmee houd ik vast aan de EU, wat Baudet niet doet en is het daarmee een uitdaging om er ‘iets’ gezonds van de maken: we zullen als burgers zelf de transparantie, openheid en de democratische volwassenheid (en daarmee het democratische tekort wegwerken) moeten afdwingen, die de huidige instituties niet geregeld krijgen vanwege de schier eindeloze machts- en belangenconflicten die zich dagelijks in Brussel afspelen.
# In Frankrijk kon die duiding nog neerslaan in een besluit. Het referendum daar is zaak van de president en hij kan met het resultaat doen wat hem goeddunkt. Chirac verschafte zich een nieuwe regering, dezelfde mensen op andere plaatsen en andere mensen op dezelfde plaatsen. Maar Nederland kent zo’n autoriteit niet. De vraag ‘hoe nu verder?’ leidt hier tot immobilisme naar buiten en spraakverwarring naar binnen. De Tweede Kamer die het referendum had bedacht, heeft immers, in elk geval op dit punt, als volksvertegenwoordiging geabdiceerd. De uitweg die is bedacht, is een bekende: als we het niet meer weten gaan we het elkaar vragen. Dat heet debat, of, op een hoger plan, brede maatschappelijke discussie (bmd). De Tweede Kamer toonde zich in het debat daags na de referendumuitslag een warm voorstander van een bmd over ja, waarover eigenlijk? En had ook verder de smaak te pakken: een regen van onrijpe voorstellen voor referenda over alle mogelijke onderwerpen daalde op politici en publiek neer. De behoefte zich aan de bron der wijsheid, het volk, te laven is overigens geen typisch Nederlands verschijnsel. Want intussen heeft de Socialistische Internationale, de voorzitter van de socialistische fractie in het Europees parlement, Martin Schulz, en de vice-president van de Europese Commissie Margot Wallström tot een bmd over de toekomst van de Unie opgeroepen. Een ware tsunami van gespreksrondes, webcongressen en andere populariserende activiteiten rolt op ons af. Politici die menen dat de patiënt het beter even rustig aan kan doen, hebben gevraagd om een periode van bezinning.
# Zoals de duiding van de referendumuitslag tot dusver niet loskomt van veronderstellingen over de rol van de ‘dure euro’, de immigratie, de uitbreiding naar het Oosten, de verdeling van het Europese budget, de globalisering en het Turkse gevaar aan de horizon, zo zal ook een Europees bmd zich waarschijnlijk daartoe beperken en daarom geen oplossing brengen. Want de beslissende vraag ‘Wat zal Europa zijn?‘ wordt daarmee niet gesteld en dus ook niet beantwoord, zo min als deze gesteld en beantwoord werd in de zogenaamde Europese grondwet en in alle voorgaande verdragen.
# Pas als Europeanen, leiders, politici en burgers, bereid zijn na te denken over de plaats van Europa in de wereld en over de plaats van hun landen en volken in Europa ontstaat zicht op een uitweg uit de impasse die eigenlijk al bij het begin van de Europese integratie met het Verdrag van Rome in 1957 is ontstaan. Tientallen jaren kon de impasse verborgen blijven achter de legende van de kleine stappen de gedachte dat de integratie stap-voor-stap en min of meer als vanzelf zou uitmonden in iets moois en iets groots, iets wat specifiek Europees zou zijn. De een kon erover dagdromen, de ander kon zich in slaap sussen met de gedachte dat het nog lang niet zover was.’
Met deze laatste passage kan worden vastgesteld dat de regeringsleiders zich via de Griekse crisis en de laatste EU-top wel veel duidelijker hebben uitgesproken dan toen tijdens het referendum over de Grondwet. Nu is het een kwestie geworden van de kranten nauwkeurig doorlezen (en radio-interviews blijven volgen, als die gelegenheid bestaat) over de verslaglegging uit Brussel (of Frankfurt, Berlijn en Parijs). Samenvattend: met de media in ons land is het volgen van Brusselse ontwikkelingen heel goed mogelijk, zeker als het om de eigen gedachtenvorming gaat. De landelijke dagbladen bieden voldoende variëteit en kwaliteit van het nieuws om tot beargumenteerde standpunten te komen. Dat is dus winst, en wederom het bewijs hoe belangrijk de journalistiek is, want met slechte kranten ben je weer terug in de Middeleeuwen. De journalistiek is mij heilig om in Middeleeuwse termen te blijven!
De slotalinea van Sampiemon mag ik niet onvermeld laten, want nog steeds actueel:
# Politici zullen nu de scherven bijeen moeten rapen. Zij zullen zichzelf een vraag moeten stellen en er een antwoord op moeten geven. De verantwoordelijkheid voor dat antwoord kunnen zij niet ontlopen, niet per referendum en niet per bmd.’
[1] http://vorige.nrc.nl/dossiers/europese_grondwet/opinie_meningen/article1866741.ece
[2] Thierry Baudet, Pro Europa dus tegen de EU. H.J. Schoo-lezing 2012. Uitgeverij Elsevier