Stelling: In onderstaande analyse over de rechtsstatelijke beginselen van de EU en de weerspannige houding van de Polen en Hongaren, maar ook het Duitse Constitutionele Hof wordt duidelijk dat er onduidelijkheid bestaat over de opbouwfase van het Europese Verdrag. Het internationaal recht is op veel punten noodzakelijkerwijs vaag, want een duidelijk antwoord op de huidige spanningen tussen het Europese Hof tegenover de nationale Constitutionele Hoven (die in ons land niet bestaat en het waarom daarvan staat wel in Van der Pot/Donner beschreven: in ons land geen Constitutioneel Hof vanwege de dreigende juridisering van het recht want van rechters kan niet worden gevraagd dat zij volledig op de hoogte zijn van de besluitvorming die zich in het parlement heeft afgespeeld, want daar is men zich bewust van het feit dat er juridische én politieke elementen hebben afgespeeld en niet iedere rechter is zich van alle politieke details op de hoogte. De kernvraag is dus of bij de ‘bouw’ van het Europees Recht er onderzoek is gedaan hoe het ‘instituut’ Constitutioneel Hof’ destijds in de jaren vijftig is naar de verschillende opties: wel of geen Europees Constitutioneel Hof en hoe is de verantwoordelijkheidsafbakening met de nationale Hoven geregeld. En welke argumenten hebben geleid tot de uiteindelijke formulering in het Europees Verdrag?
Brussel krijgt zware dobber met Pools recht (Gerrit Dijkstra, verbinden aan Instituut Bestuurskunde Universiteit Leiden, Rechtsstaat/Trouw, 26-7-21)
Rechtsstaat
Dat Europees recht in de EU vóór nationale grondrechten gaat, is nog maar de vraag, stelt Gerrit Dijkstra naar aanleiding van de recente botsing tussen Polen en de Europese Commissie.
De recente uitspraak van het Poolse Constitutionele Hof dat de Poolse grondwet boven het Europese recht gaat, is hard gevallen in Brussel, waar al grote zorgen zijn over de Poolse rechtsstaat. Polen morrelt hiermee aan de basisprincipes van de Europese Unie, klinkt het. Maar de Poolse situatie is niet uniek.
Het Duitse Constitutionele Hof stelt zich ook al vele decennia op het standpunt dat de Duitse grondwet boven het Europese recht gaat en dat het aan datzelfde Duitse Hof is om een bindend oordeel te geven over de vraag of Europese verdragen en wetgeving al dan niet in strijd zijn met de Duitse grondwet.
Het Duitse Hof kan gezien de Duitse grondwet van 1949 niet anders. En essentieel is dat de Duitse grondwet op belangrijke punten niet aangepast kan worden. Maar het Duitse Hof volgt een vrij pragmatische benadering en conformeert zich veelal inhoudelijk aan de oordelen van het Europese Hof van Justitie, zij het met een aantal kritische kanttekeningen. Het Duitse Hof houdt ‘Europa’ daarmee scherp.
In Nederland doet een dergelijk probleem zich niet voor. In onze Grondwet staat dat voor burgers bindende bepalingen van het internationale recht (waaronder het Europese recht) boven ons nationale recht gaan. En bovendien, Nederland kent zelfs geen constitutioneel hof.
*Dit laatste is een feit, maar het bijwoordje ‘zelfs’ is onjuist omdat ons land bewust voor die constructie is gekozen. De bewuste passage zal er nog op worden nagezocht, maar voorlopig is de paragraaf ‘Botsing van grondrechten’ afdoende:
‘Een veel moeilijker probleem is de botsing van grondrechten: dit betreft de situatie waarin een grondrechtgerechtigde zich beroept op een grondrecht tegenover een grondrechtelijke aanspraak van een andere grondrechtgerechtigde [ontleend aan M.C. Burkens, Christen-democratische Verkenningen 1989, p.139). Deze problematiek is niet nieuw maar sedert 1983 is zij in het bijzonder naar voren getreden. Een oorzaak is de veranderende visie op de grondrechten: zij worden niet alleen als onthoudingsplichten van de overheid gezien, maar ook als verplichtingen tot overheidsbemoeiing. Dit kan meebrengen dat een overheidsinstantie in een concrete situatie met twee conflicterende plichten tot ingrijpen geconfronteerd wordt; ook kan zij enerzijds tot handen thuis’ en anderzijds tot handelen worden genoopt. (met verwijzing naar A.M. Donner, 1985). Dient een racistische politieke partij, gezien de vrijheid van meningsuiting en het passief kiesrecht, getolereerd te worden, of moet zij in het belang van de bestrijding van rassendiscriminatie worden verboden? Deze vraag moet in eerste instantie door de wetgever, en vervolgens eventueel door de rechter worden beantwoord (zie ook A.M. Donner, p.309). Presidenten van rechtbanken zagen zich in kort geding verscheidene malen voor de vraag gesteld of aan iemand, wegens van hem uitgaande bedreigingen ten opzichte van een ander , een ‘straatverbod’ moest worden opgelegd: tegenover het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en de onaantastbaarheid van het lichaam van de bedreigde stond dan het recht op bewegingsvrijheid van de belager (met verwijzing naar vorige noot van A.M. Donner, p.250).
De problematiek van de botsing van grondrechten wordt urgenter naarmate horizontale werking van grondrechten eerder wordt aangenomen. Kan een roddelblad zich beroepen op de persvrijheid tegenover een burger die zich door een publicatie in zijn persoonlijke levenssfeer geschaad acht? Mag een politieke partij van haar leden eigen dat zij niet lid zijn van een andere partij?
[Citaat uit: Van der Pot-Donner, W.E.J. Tjeenk Willink, 2001. blz. 256-257]
Het Europese Hof in Luxemburg stelt zich al sinds de jaren zestig van de vorige eeuw op het standpunt dat het Europese recht boven het recht van de lidstaten gaat en dat zij uiteindelijk een bindende interpretatie geven van het Europese recht.
*In dat geval zal mogen worden aangenomen dat de Europese rechters wisten waar ze mee bezig waren en dat ze het gelijk aan hun zijde hadden. En onderstaande passage waaruit blijkt dat dit niet uit de letterlijke tekst volgt, moet er ook nog een Memorie van Toelichting bestaan, zoals dat bij iedere wet in ons land gebruikelijk is, en daarmee vermoedelijk ook een internationaal gebruik is.
Helemaal duidelijk volgt dit niet uit de letterlijke tekst van de oorspronkelijke en latere aangepaste Europese oprichtingsverdragen. Hoogleraar Luuk van Middelaar spreekt in zijn toonaangevende dissertatie zelfs van een soort juridische ‘coup’ van het Europese Hof.
*De dissertatie van Van Middelaar (zijn handelseditie) zal er alsnog op worden nagelsagen.
Motor achter integratie
Duidelijk is dat voor de integratie van de EU dit standpunt van het Hof essentieel is. Niet voor niets wordt de Europese rechtspraak vaak aangeduid als de belangrijkste motor achter de Europese integratie. De grondleggers van de EU hadden dat wellicht niet zo bedoeld, maar wellicht wel gehoopt.
Maar in sommige lidstaten, waaronder Polen en Duitsland, volgen de eigen constitutionele hoven (op basis van eigen grondwetten) een daarmee strijdige lijn. De Europese Commissie wil Polen flink aanpakken en voor het Europese Hof dagen, onder meer omdat de lidstaat de Europese rechtspraak negeert. Het opleggen van forse boetes en korten van de (enorme) subsidies is aan de orde. Volkomen terecht, de huidige Poolse regering blijkt niet zoveel op te hebben met de rechtsstaat.
Het probleem voor de Commissie is welke argumenten hiervoor aangedragen kunnen worden. Het bestrijden van het principiële punt dat het Poolse Hof niet erkent dat het oordeel van het Europese Hof uiteindelijk doorslaggevend is, komt niet geloofwaardig over. Immers dan zou Brussel ook procedures moeten starten tegen Duitsland. En dat ligt absoluut niet voor de hand.
Ook inhoudelijke kritiek op het Poolse Constitutionele Hof snijdt weinig hout. Immers een lidstaat als Nederland heeft niet eens een constitutioneel hof en wordt daarvoor ook niet op de vingers getikt.
Rechtsstaat in het geding
Welk argument de Europese Commissie ook aandraagt om Polen aan te pakken, er zijn altijd wel min of meer vergelijkbare situaties in lidstaten die niet worden aangepakt. Maar terwijl de rechtsstaat niet echt in het geding is in Duitsland en Nederland, geldt dat wel in Polen (en Hongarije).
Het wordt echter enorm lastig Polen daarvoor te straffen. De grote woorden van de Europese Commissie zijn terecht. Maar ook Polen heeft het recht zich in een eventuele procedure voor het Europese Hof te verweren. En ja, de Poolse argumenten liggen voor de hand, en zijn wellicht overtuigend. De Europese Commissie krijgt hier nog een zware dobber aan.
*Kortom, als er onduidelijkheid in het Europees Verdrag bestaat, dan is dat tot in het heden niet zodanig geweest, dat het bestaande dilemma niet al eerder moest zijn onderkend. Maar het feit dat nu ‘mist’ is ontstaan, is het noodzakelijk dat deze vanuit historisch onderzoek eerst wordt opgelost. Wat wel duidelijk is, is het feit dat de Duitse grondwet van 1949 een nieuwe grondwet was vanwege de beëindiging van de oorlog en de bestaande grondwet van de nazi’s niet kon worden gehandhaafd. Daarom is de nieuwe grondwet in overleg met de geallieerden samengesteld met ’s wereld beste constitutionele experts. De vraag is dus welke ‘maatstaven’ er toen werden aangehouden over het internationale recht en of de problemen van vandaag toen al te overzien waren. Voer voor onderzoek binnen juridische faculteiten in den lande.
https://krant.trouw.nl/titles/trouw/8321/publications/1311/articles/1415047/19/1