Tags
De zwoegers in het vooronder moeten aan dek (Dick van Duijn, Opinie/fd, 12-2-20)
Dick van Duijn was beleidsadviseur bij de rijksoverheid
De recente heftige discussie tussen het kabinet en de Tweede Kamer over de misstanden bij de Belastingdienst brengt de relatie tussen de ambtelijke macht – de vierde macht – en het parlement weer in het centrum van de belangstelling. Of het nu gaat om vermeende fraude bij toeslagen, om het zoekraken van bonnetjes, of om de hoeveelheid asielzoekers die bij ernstige misdaden zijn betrokken: bij het aftreden van bewindslieden staat maar al te vaak de publieke verantwoording centraal. De minister of staatssecretaris is politiek verantwoordelijk: de ambtenaar lijkt monddood verklaard, maar daardoor tevens onschendbaar.
Het opiniestuk van voormalig directeur-generaal van de Belastingdienst Joop van Lunteren (FD, 5 februari) en de wens van ambtenaren van dezelfde dienst om gehoord te worden, maakt wel duidelijk dat lang niet iedere ambtenaar gelukkig is met de huidige situatie. Deze spanning kan worden verminderd door de ministeriële verantwoordelijkheid in te perken en ambtenaren de door het parlement gevraagde informatie rechtstreeks aan de Tweede Kamer te laten verstrekken. En door coalitiepartijen in een nieuwe regering toe te staan hun eigen topambtenaren te benoemen.
Dit voorstel lijkt helemaal geen juiste oplossing want daarvoor is verwijzing naar de Angelsaksische landen al genoeg om de dwaasheid daarvan bloot te leggen. In de VS met name worden alle ambtenaren vervangen door een nieuw regeringsploeg en de rotzooi daar is met geen pen meer te schrijven.
‘De situatie is nog steeds zo dat ambtenaren soms doodsbenauwd zijn om informatie te verstrekken.’
Met de zogenoemde ‘Oekaze van Kok’ uit 1998 bepaalde de toenmalige premier dat ambtenaren geen rechtstreeks contact mogen hebben met volksvertegenwoordigers of de pers. Het kabinet Rutte I trachtte al een meer ontspannen relatie tussen minister en ambtenaar tot stand te brengen. De leden van de Tweede Kamer kregen een speciaal telefoonnummer van elk ministerie, waar ze feitelijke informatie kunnen opvragen. Maar de situatie is nog steeds zo dat ambtenaren soms doodsbenauwd zijn om die informatie te verstrekken. Zij zijn bang dat hun loopbaan er hinder van ondervindt, of zelfs dat zij hun baan kwijt kunnen raken.
Dit voorbeeld is ook een ongelukkige, aangezien naar de ‘politiek’ gepromoveerde ‘vakbondsbestuurder’ geen echt politiek dier bleek te zijn die het politiek debat in de Tweede Kamer nooit in de vingers heeft gekregen. Daarom werd zijn politiek ook genadeloos afgestraft tijdens de verkiezingen in 2002.
De deskundigheid en het vakmanschap van een ambtenaar bestaan hoofdzakelijk uit zijn of haar kennis, maar juist in het delen van die kennis schuilt het probleem. Uit bijvoorbeeld parlementaire enquêtes blijkt steeds opnieuw dat de informatievoorziening tot grote problemen leidt. In een enkel geval gebeurde het dat Kamerleden met een motie om informatie moesten vragen, waarop een goedgevulde archiefkast op het Binnenhof werd bezorgd. Ook is het voorgekomen dat politici ambtelijke bronnen niet vertrouwden en deze door een extern adviesbureau lieten controleren.
Verder beklagen onze parlementariërs zich er nogal eens over dat leden van oppositiepartijen minder en andere informatie ontvangen dan de coalitiepartijen. Met bewindslieden ontstaan soms ook problemen, zoals in het geval van een minister die liet weten niet geïnteresseerd te zijn in bepaalde ambtelijke rapporten.
Een middel dat de informatievoorziening kan verbeteren is de ministeriële verantwoordelijkheid met betrekking tot veel soorten informatie af te schaffen. Slechts informatie die geheim moet blijven vanwege veiligheid of privacy zou hier nog onder mogen vallen. Overige informatie – ook al is die politiek gevoelig – moeten ambtenaren zonder terughoudendheid aan alle parlementariërs verstrekken, ook aan die van de oppositie. Ook zouden zij daarvoor zelf in het parlement ter verantwoording moeten kunnen worden geroepen.
‘Ambtenaren moeten politiek haalbare voorstellen produceren. Hiermee worden zij meer politici dan beleidsadviseurs.’
Ambtenaren moeten steeds vaker politiek haalbare voorstellen produceren. Hierdoor worden zij meer politici dan objectieve beleidsadviseurs. Dit heeft eraan bijgedragen dat in de Haagse stolp een taaie en moeilijk veranderbare adviesstructuur is ontstaan, waarin weinig aandacht is voor strategische en effectieve beleidsontwikkeling.
Hier wordt een terecht knelpunt aangedragen maar er wordt een andere factor geheel over het hoofd gezien, te weten de groeiende instroom van nieuwe Kamerleden, die zich eerst nog het politieke ‘debatspel’ of dito ‘techniek’ eigen moeten maken. Om een concreet voorbeeld te noemen is de wijze waarop de SP opereert in militaire missies, waaruit voor een waarnemer overtuigend wordt aangetoond dat er geen enkel begrip bestaat voor strategische (en dus effectieve) beleidsontwikkeling.
Hier strijden binnen die fractie het pacifistische deel van de fractie tegenover – als het goed is – ontwikkelaars van een moderne, socialistische, geopolitieke beleidsvoering. In Kamerdebatten over genoemde militaire missies wordt kortom het oude pacifistische geluid van het voormalige – maar in GroenLinks gefuseerde – PSP weer tot leven gewekt. Een kwestie van uitproberen of nieuwe wijn in oude zakken kan worden gedaan, maar daarmee heeft de SP nog geen succes geboekt. Overtuigingskracht is afwezig vanwege een uitgesproken naïeve opvatting over hedendaagse geopolitieke verhoudingen.
Rijksambtenaren worden bovendien meer en meer als procesarchitecten aangesteld en niet vanwege hun inhoudelijke deskundigheid. Vooral de strategische functies zijn op de departementen wegbezuinigd. Doordat veel deskundigheid verdwijnt, ontstaat het gevaar dat in de nabije toekomst de noodzakelijke kennis niet meer voor handen is.
Zoals dit door de voormalige politieke adviseur wordt geformuleerd, kan een krantlezer niets anders concluderen dat de ambtelijke bureaucratie even grote scheve schaatsen rijdt als de Kamerleden zelf. Er blijkt dus kortom een parallel aan te wijzen – en daarmee te ontstaan – tussen beide ‘professionele’ werkvelden. ‘Professioneel’ tussen aanhalingstekens omdat mijn kennis van de bestuurskunde mij tot het inzicht leidt dat dit een verkeerde ontwikkeling is.
Een ambtelijke beleidsmedewerker behoort zo ‘objectief’ mogelijk zijn adviezen samen te vatten en aldus te ‘categoriseren’ (en dus te schrijven) en dat betekent een overzicht samen te stellen van mogelijke zienswijzen of visies/scholen op theoretisch vlak, en vervolgens overeenkomstig de politieke kleur van de bewindspersoon waarvoor dat advies wordt geschreven, toegewerkt naar een politieke of strategische inkleuring daarvan. Dán staat dus zwart op wit op papier (van het advies of de nota) welke uitgangspunten in overweging zijn genomen, en daarover kan dan in alle helderheid in Kamerdebatten over worden gesproken.
Maar een ander probleem doemt nu op: vanwege de afwezigheid van visie binnen partijpolitieke en ambtelijke sferen valt deze advisering neer in een schemergebied binnen het complexe politieke bestuur waarin continu richtingenstrijd aanwezig is, en politieke leiding van partijen waar men alleen zorgen kent over electorale aantrekkingskracht van eigen bewindspersonen, zodat alleen daarom al die adviezen in het water vallen. In dat gremium heeft men geen notie wat men met deze adviezen aan moet.
De focus binnen de departementen moet weer op strategie en deskundigheid komen te liggen, in plaats van op procesarchitectuur. Daarom zouden alle coalitiepartijen in een volgende nieuwe regering, zoals in het buitenland ook wel gebeurt, hun eigen topambtenaren moeten kunnen aanstellen. De functies van de overige ambtenaren moeten dan als neutrale adviseurs worden hersteld. Deze vernieuwingen zullen zeker de verhouding tussen politici en ambtenarij verbeteren. Het zal bovendien de democratie ten goede komen. Oud-minister Van Agt betitelde ambtenaren ooit eens als de zwoegers in het vooronder. Het wordt de hoogste tijd dat ze aan dek komen.
Bij de eerste zin komen onze visies samenvattend weer bij elkaar, maar daarmee houdt het ook op. Ik schreef al dat wisseling van ambtelijke toppen geen enkele zin heeft, aangezien de noodzaak van deskundigheid wegvalt. Die deskundigheid valt noodzakelijkerwijs geheel in het water valt zoals dat bij Trump goed zichtbaar wordt.
[Dick van Duijn was beleidsadviseur bij de rijksoverheid]
https://fd.nl/opinie/1334238/de-zwoegers-in-het-vooronder-moeten-aan-dek