Tags
Stelling: Afgelopen week hebben de Algemene Politieke Beschouwingen in de Eerste Kamer plaatsgevonden. De kranten hebben er uitgebreid over geschreven. De meest pakkende kop was afkomstig van de Volkskrant: ‘De politieke arena van de senaat’. Deze blog neemt dat artikel als startpunt, om vervolgens een begin te maken met een bespreking in een serie van meerdere blogs over de ontwikkelingen van deze Eerste Kamer, ontleend uit het proefschrift van Mr. F. de Vries, verdedigd op 18 mei 2000 aan de Rijksuniversiteit Groningen. Uit een concluderende paragraaf van hoofdstuk 7 zal worden geciteerd om een indruk te ontwikkelen van de taak (‘kwaliteitscontrole van de wetgeving’) en functie (‘medewetgever’) nader onder de lopen te nemen om zodoende tot een oordeel te kunnen komen of de senaat nog zinvol is in het huidige tijdsgewricht.
De politieke arena van de senaat (Ariejan Korteweg, Binnenland/de Volkskrant, 30 oktober)
Na enkele pijnlijke confrontaties met de Eerste Kamer, kwam het kabinet dinsdag met het Herfstakkoord op zak naar de senaat. Klaar voor het politieke spel om de rijksbegroting.
‘Ons snel veranderende politieke landschap, en daarmee gepaard gaande complexiteit, dwingen ons stil te staan bij de vraag hoe de Eerste en Tweede Kamer zich tot elkaar verhouden.’ Een weinig swingende zin misschien van Loek Hermans, fractievoorzitter van de VVD in de Eerste Kamer, maar evenzogoed een kernachtige samenvatting van de beraadslagingen die dinsdag in de senaat werden gehouden.
‘Lange jaren is gekissebist over de rol die de Eerste Kamer in het politieke bestel heeft. Gaat het zuiver om een kwalitatieve weging van de wetgeving? Of speelt de politieke factor een grote rol? Sinds de regering een begrotingsakkoord sloot met D66, ChristenUnie en SGP om zich van hun steun in de Eerste Kamer te verzekeren, is het antwoord zonneklaar. De senaat is, net zo goed als de Tweede Kamer, een politieke arena, waar als het erop aankomt partijbelang en fractiediscipline de doorslag geven.
‘Bij de Algemene Politieke Beschouwingen moesten de senatoren nog zichtbaar wennen aan die nieuwe rol. Konden de nieuwe gedoogpartners zonder last of ruggespraak van leer trekkentegen regeringsplannen of moesten ze zich door fractiediscipline laten temmen?’
Deze drie alinea’s zijn voldoende om een goede sfeertekening mogelijk te maken en vooral de slotzin van de tweede alinea, ‘De senaat is, net zo goed als de Tweede Kamer, een politieke arena, waar als het erop aankomt partijbelang en fractiediscipline de doorslag geven’, geeft duidelijk weer dat er verschillende partijbelangen bestaan omdat ons staatsrecht multi-interpretabel is; immers opgebouwd in twee eeuwen binnen een pluriform geschakeerd parlement met het noodzakelijk zoeken van een consensus tussen de binnen het parlement aanwezig fracties. Hieruit kan nooit een eenduidig staatsrecht ontstaan. Maar die beide elementen van ‘partijbelang’ en ‘fractiediscipline’ maken het ook tot een gemakkelijke valkuil voor de senatoren om het werk van de Tweede Kamer dunnetjes te gaan overdoen en dat is niet de bedoeling want overbodig en ineffectief werk. Het bovendien ligt het politieke primaat bij de Tweede Kamer vanwege de directe verkiezing van die volksvertegenwoordigers, tegenover de getrapte en dus indirecte verkiezing van de senaat via de provinciale statenverkiezingen.
Maar Loek Hermans sprak ware en wijze woorden over ons snel veranderende politieke landschap en terugblikkend op de formatie van dit kabinet, waar nota bene de voorzitter van de Eerste Kamer – in goed gezelschap van de meerderheid van fractievoorzitters in de Tweede Kamer – geen probleem zag in een anders samengestelde Kamer om wetsvoorstellen goedgekeurd te krijgen, tekent de onduidelijke situatie van onze senaat.
De Volkskrant meldde ook dat Hermans concrete oplossingsmogelijkheden aangaf:
‘VVD’er Hermans ging een stap verder. Hij opperde verschillende mogelijkheden om het functioneren van de Eerste Kamer te verbeteren. Dat loopt van helemaal opheffen tot de mogelijkheid de Tweede Kamer meer bevoegdheden te geven, en van het schrappen van het budgetrecht tot een aanpassing van de verkiezingen zodat elke drie jaar de helft van de senaat wordt vervangen. Op die manier wordt het effect van politieke verschuivingen gedempt en loopt de samenstelling van beide Kamers minder uiteen.’
Het idee van tussentijdse verkiezingen van de senaat is niet nieuw, want dit is de oude praktijk geweest. En het argument dat het effect van politieke verschuivingen gedempt wordt, is een gevaarlijk, want conservatief argument, want zo worden drastische wijzigingen sinds 2002 en de opkomst van wijlen Pim Fortuyn en de entree van de LPF in de Kamer met direct 26 zetels onmogelijk gemaakt, terwijl juist de oude klassieke partijen deze ‘revolutionaire’ ontwikkeling zo niet direct in gang hadden gezet, maar wel rechtstreeks hadden mogelijk gemaakt. Maar we mogen ondertussen niet vergeten dat de Eerste Kamer tijdens de grondwetswijziging van 1848 door de schrijver van die tekst, Thorbecke, als een ongewenst kwaad werd gezien maar in die parlementaire ‘oertijd’ vooral erdoor werd doorgedrukt door Koning Willem II en zijn conservatieve vazallen die de Tweede Kamer grotendeels bevolkten. En afschaffing van de Eerste Kamer is een zeer moeilijke operatie vanwege de grondwettelijke bepaling dat na ontbinding van de Tweede Kamer er een nieuwe Kamer zal aantreden waarin tweederde van de leden voor een wijziging van samenstelling van de Staten-Generaal moet besluiten, en indirect voor een wijziging van de kieswet.
Tot zover dit eerste gedeelte van deze eerste inleidende blog.
Uit Mr. F. de Vries en zijn proefschrift De staatsrechtelijke positie van de Eerste Kamer (Uitgave Kluwer, in de reeks Nederlands parlementsrecht, monografie 9) de volgende samenvatting van hoofdstuk 7:
‘Aan het slot van dit derde [? Het betreft paragaaf 5 van hfd 7!] hoofdstuk over de wetgevende rol van de Eerste Kamer is het de vraag wat de betekenis is van de veranderingen in de aard van het overheidsoptreden, het karakter van wetgeving in Nederland en de algemeen politieke verhoudingen tussen de regering en Staten-Generaal voor de wetgevende rol van de Eerste Kamer.
‘Onveranderd blijft het uitgangspunt dat de Eerste Kamer primair een Kamer van heroverweging is, waar de ingediende voorstellen nog eens tegen het licht worden gehouden en op hun inhoudelijke merites worden beoordeeld. Echter, de Eerste Kamer van nu functioneert wel anders dan de Kamer uit de jaren vijftig en zestig. Die verandering is onder meer te verklaren uit de toename van het aantal wetsvoorstellen. Een tweede factor die in dit verband van betekenis is, is de verandering in de politieke cultuur waarin de Kamer opereert. De verhouding tussen regering en Staten-Generaal is van andere, i.e. veel intensievere aard dan in de jaren vijftig en zestig. Regeerakkoorden bepaalden vanaf de jaren zeventig meer dan voorheen het politieke landschap en werden de parlementaire basis waarop de opeenvolgende kabinetten hun nogal indringende bezuinigingspolitiek vormgaven.
‘Duidelijk werd dat de Eerste Kamer in formeel-organisatorische zin alle zeilen bijzet om als medewetgevend orgaan bij te blijven. De overstap naar het commissiestelsel was hiervan het eerste voorbeeld, de wijze waarop de Kamer omspringt met de delegatieproblematiek het tweede. De volgende conclusie hangt met het bovengenoemde nauw samen. Sterke inhoudelijke betekenis hadden deze pogingen tot behoud van wetgevende betrokkenheid niet. De Kamer pleegt niet of nauwelijks gebruik te maken van de waarborgen tot betrokkenheid bij gedelegeerde wetgeving, noch vanuit het commissiestelsel tot intensieve vormen van overleg en afstemming met de regering te komen. Zo ontstond een situatie waarin de Kamer langs formele lijnen adequaat wist in te spelen op de nieuwe ontwikkelingen, maar waarin zij in de praktijk van alledag aan betrokkenheid verloor.
‘Juist deze tegenstelling werd de afgelopen jaren in steeds sterkere mate zichtbaar. Beschreven werd hoe de politieke dimensie van het debat toenam. Met name het frequente gebruik van de parlementaire motie en de rol van toezeggingen in het verkeer met de regering zijn in dit opzicht van belang, vooral ook omdat deze beide middelen diverse maken in verband werden gebracht met de bevoegdheden tot verwerping.’
Wordt vervolgd.