Een volgende noodzakelijke en fundamentele grondwetswijziging sluit kabinet zoals Rutte I uit vanwege de ‘ongrondwettigheid’ ervan, en daarom wordt nader omschreven vastgelegd wat dat begrip betekent #grondwetwijzer @tweedekamer #basdegaayfortman @OlivierFortman @PVV
Na het verschijnen van het boek De Grondwetwijzer’ van senior Bas en kleinzoon Olivier De Gaay Fortman vorig jaar heb ik het direct besteld natuurlijk, maar op dat moment niet verder gekomen dan hoofdstuk 1. Maar nu ik afgelopen weken bezig ben geweest met de kwestie van de buitenlandse financiering van moskeeën, en deze zondagochtend genoemd boek weer ter hand heb genomen en kwam verrassende zaken tegen.
De schrik sloeg mij zelfs in hoofdstuk 4 om het hart aangezien iedereen, – ik dus ook – en inclusief de parlementaire journalistiek en staatsrechtspecialisten heeft zitten slapen, vooral in de Tweede Kamer bij de regeringsverklaring van Rutte I; want ik herinnerde mij wel het debat maar niet de ‘kwestie’ ongrondwettigheid. In het boek las ik ook dat mijn indruk klopte: er is niet over gesproken. De benadering van de beide auteurs is wat mij betreft een eyeopener geworden. Wat aan aanwinst is dat boek!
Wat is er aan de hand? Rutte I blijkt vanwege de discriminerende passages in de regeringsverklaring een ongrondwettelijk kabinet te zijn geweest, wat dus in mijn ogen betekent dat het kabinet niet van start had mogen gaan vanwege die ongrondwettelijke status. Maar niemand die dat bedacht had waarschijnlijk omdat de redenering van ‘onderhandelaar’ Wilders zo logisch klonk dat de oppositiefracties in de Kamer blind waren geworden vanwege de eeuwige oneliners van PVV. Kortom, oppositie en iedere waarnemer is erin gestonken, gewend als we zijn geraakt aan de PVV-retoriek en populisme. Dat leg ik hieronder uit. Mijn conclusie luidt dus kort samengevat dat in de toekomst geen coalities mogen aantreden die ongrondwettelijke voornemens willen gaan uitvoeren, zodat ons een tweede formatie met Wilders erin bespaard blijft.
Hoe dan ook, sinds mijn herlezing van de grondwet en de knelpunten – tegenstrijdige artikelen – van het staatsrecht naar aanleiding van het Kamerdebat over de buitenlandse financieringen van moskeeën in ons land, heb ik er een argument bij om voor fundamentele herformulering of herschrijving van de grondwet te komen en ervoor te pleiten dat dit een prioriteit voor het volgende kabinet zal worden; voor het zittende kabinet immers te laat. Ik begin hieronder eerst met de relevante passages in hfd 4, die ook aansluiten bij het verkiezingsprogramma van PVV van vorig jaar (1A4’tje) waarin bijna alleen maar ongrondwettelijke voornemens werden geuit. Dat dient verboden te worden. Waarom?
Omdat de hele fractie van PVV bij hun vorige (2012) én hernieuwde (2017) installatie in de Kamer op de grondwet hebben gezworen of de eed daartoe afgelegd, zodat zij zichzelf allemaal hebben tegengesproken en de buitenwereld een rad voor ogen hebben gedraaid vanwege strijdigheid van hun programmapunten met de grondwet.
En het gaat niet alleen om ongrondwettigheid maar ze weten dat ze in de toekomst nooit een grondwetswijziging kunnen forceren met een meerderheidstemming in tweede ronde van minstens tweederde van de (aanwezige) Kamerleden. De PVV pleegt op deze wijze geredeneerd constant en structureel kiezersbedrog. Ik stap over naar de tekst:
Vrijheid van godsdienst
(67) Het zesde grondwetsartikel gaat over godsdienstvrijheid en is niet lang geleden voorwerp van politieke strijd geworden. Bij de formatie van het kabinet van VVD en CDA in 2010 werd ook de PVV betrokken. In het gedoogakkoord waarop deze samenwerking berustte verbraken de coalitiegenoten de principes van gelijke behandeling, non-discriminatie en godsdienstvrijheid met de volgende bepaling:
‘De partijen VVD, PVV en CDA verschillen van mening over aard en karakter van de islam. De scheidslijn zit hem in het karakteriseren van de islam als óf religie óf (politieke) ideologie.
Een kleine twee eeuwen na het grondwettelijk opnemen van volledige godsdienstvrijheid werd deze clausule staatkundig opgenomen, waarbij de PVV de ruimte werd gegeven voor een discriminerende politiek om moslims hun godsdienstvrijheid te ontnemen (1) (6).
In deze bijzin zou ik niet de formulering van de auteurs hebben gekozen, want voor mij is het de vraag of hier geen sprake is van een generalisatie: ‘moslims hun godsdienstvrijheid te ontnemen’. Het komt er wel ‘ongeveer’ op neer en het gedoogakkoord kan er zeker mee geassocieerd worden, maar Wilders heeft er een retorisch trucje (Wilders weet ook dat ‘Een verbod op de rooms-katholieke kerk ongrondwettig is’ ( https://www.ensie.nl/betekenis/ongrondwettig ); een dergelijk wetsvoorstel van een nieuwe regering zou direct worden afgewezen via een motie van wantrouwen en het kabinet naar huis gestuurd hebben gestuurd.
En daarom kon het anti-islamisme van zijn ‘partij’ ook door hem niet zó gepresenteerd worden, want met de suggestie aan hem om ‘rooms-katholiek’ simpelweg te vervangen door de ‘islam’, zou hij direct door de mand gevallen zijn. Hij had dus geen andere keuze dan er deze retorische truc op los te laten om zijn ideaal van een islamvrij Nederland gestalte te kunnen geven. Meende te kunnen geven. En wat gebeurde er achteraf tot ‘onze’ stomme verbazing? De Kamer als geheel is er letterlijk ingetrapt, zoals ook alle burgers van ons land. Het geheim van de smit (Wilders): door te stellen dat er sprake is van een ogenschijnlijke twee-keuzen-vraag ontstaan er twee mogelijkheden: ‘de islam is ofwel een religie óf een (politieke) ideologie.’
Er werd kortom een rookgordijn opgetrokken, een prachtige camouflageschild zodat niemand in de gaten had dat het een ongrondwettelijk manoeuvre was. En dat kan én dient dus ook in de toekomst te worden voorkomen of uitgesloten aangezien nu – ja NU – pas blijkt dat als een verkiezingstekst als ongrondwettelijk herkend wordt – want gecamoufleerd herken je dat niet – er nu pas actie kan worden ondernomen zoals verderop wordt uitgelegd.
Omdat iedere bestaande godsdienst in ons land de grondwettelijke garantie van bestaansrecht heeft ,wordt dus iedere vorm van discriminatie door een politieke partij als ongrondwettelijk bestempeld en daarmee ‘politiek strafbaar’ gesteld in de vorm van het ene uiterste: uitsluiting van het Kamerlidmaatschap of deelname als PVV aan de politiek, dan wel andere, praktische uiterste: het verzoek – lees: opdracht – om aanpassing van de tekst(en) te regelen , zodat deelname aan de verkiezingen en het parlementaire werk toch mogelijk blijft. Het doel van deze twee-opties is dat ongrondwettelijke voorstellen in verkiezingsprogramma’s worden uitgesloten; in de toekomst mag in geen enkele politiek verkiezingsprogramma dan ook een ‘ongrondwettelijke passage’ meer worden opgenomen. Godsdienstdiscriminatie dient – zoals met elke vorm van discriminatie – uitgesloten te worden.
Die verborgen boodschap van Wilders heeft ook een direct verband met het feit dat ons land een Constitutioneel Hof ontbeert en dat is bij de grondwetgevers die dat geformuleerd hebben ook bewust gedaan: de toetsing van gewone wetten aan de Grondwet is uitdrukkelijk een taak aan de wetgevende macht (zowel regering als parlement als medewetgevers) en niet aan de rechterlijke macht, zoals de Trias politica als denkkader of theorie stelt. Rechters van de Hoge Raad als Constitutioneel Hof kunnen niet oordelen over politieke aangelegenheden en zo geredeneerd is de vraag of alle landen met een Constitutioneel Hof eigenlijk niet te juridisch hebben geredeneerd.
Maar er valt heden ten dage wel een kanttekening te plaatsen aangezien het argument dat de Kamerleden het beste oordeelsvermogen zouden hebben, wel gold in de 19e eeuw met een gemiddelde lange staat van dienst van Kamerleden (met zelfs ‘levenslang’ zittende Kamerleden!). De huidige Kamerleden staan voor het overgrote merendeel met een mond vol tanden als het om gemiddelde, laat staan om ‘ingewikkelde’ staatsrechtelijke kwesties gaat. Staatsrechtelijk besef is simpelweg afwezig in de Tweede Kamer.
Hoe dienen we dus met dat begrip ‘ongrondwettelijk’ om te gaan? ‘Ongrondwettelijkheid’ is al diverse keren in de Kamer aan de orde geweest, maar zoals gemeld gestuit op de afwezigheid van een constitutioneel of grondwettelijk hof die wetsvoorstellen kan beoordelen of ze voldoen aan de grondwet of niet.
De Kamer dient zelf een invulling te geven en vandaar ook deze handreiking om de Kamerleden van dienst te zijn. Zoals boven al beargumenteerd komt ‘ongrondwettelijk’ neer op een fundamentele tegenstrijdigheid – contradictio in terminis – om te kunnen functioneren als Kamerlid en daarom zal – naar mijn bescheiden mening – deze blog tot een publiek debat kunnen gaan leiden om iedereen de ogen te openen. Politieke voornemens die tegenstrijdigheden (‘kunnen’ als een diversiteit aan opvattingen mogelijk is) bevatten met de grondwet worden niet in het verkiezingsprogramma toegelaten; in de praktijk betekent dit dat de (parlementaire) journalistiek een signalerende functie heeft door vast te stellen dat er sprake is – ‘zou kunnen zijn’ – van strijdigheid. De journalistiek kan dat doorgeven aan de Kiesraad die een onderzoek instelt. En vervolgens wordt bij geconstateerde strijdigheid dat feit doorgegeven aan de Kamervoorzitter, die de Kamer collectief zal inlichten.
Op deze wijze zal de Kamer zelf een debat moeten opstarten of entameren, zodat een Kamerdebat kan plaatsvinden, waarin uiteindelijk met ‘algemene stemmen’ een motie wordt aangenomen dat bepaalde verkiezingsitems in strijd zijn met de grondwet en dat deze passages geschrapt dienen te worden; op straffe van uitsluiting van deelname aan de verkiezingen zelf. Die motie zal naar mijn voorstellingsvermogen met bijna algemene stemmen, met uitzondering van de fractie die de oorzaak is van dit debat, wordt aangenomen. Eigenlijk zou het met algemene stemmen kunnen worden genoemd, want de ‘aangeklaagde’ partij staat buiten spel bij de stemming zelf, want zij zullen in het geval als de PVV nooit beamen dat zij politiek strafbaar hebben gehandeld.
Inhoudelijk nog een lastige kwestie
Wilders had met deze stelling enerzijds grondwettelijk – zoals aangegeven – ongelijk, hoewel hij anderzijds als individueel en functionerend Kamerlid ‘onschendbaar’ is en dus deze truc gebruikte als een meningsuiting volgens dat andere grondrecht, waarop niemand hem kon aanvallen.
Hij heeft ook praktisch gesproken ongelijk omdat de islam voor de moslims een religie is. Punt. Dat Wilders als westerling een ander standpunt huldigt, is zijn zaak, én als politicus en Kamerlid heeft hij het recht om zich zo uit te spreken, maar de Kamer had dat direct bij de laatste verkiezingen moeten afstraffen door die standpunten als ongrondwettelijk af te wijzen: strijdig met de grondwet en dus gaat het algemeen belang voor op het belang van een enkele partij.
Dit is dus een vorm van een strijdigheid van twee grondrechten die helaas niet oplosbaar is: godsdienstvrijheid tegenover meningsvrijheid.
Dat wordt ook vastgesteld in genoemd boek:
(72) Een regering van door de burgers vereist bovenal regeermacht op basis van een in vrije en eerlijke verkiezingen gekozen volksvertegenwoordiging. Simpele vervangbaarheid van de macht is dus niet genoeg; via hun vertegenwoordigers moeten de burgers ook in de beraadslagingen meetellen. In veruit de meeste grondwetten is dit vertegenwoordigingsprincipe vastgelegd. Die grondregel kan op verschillende manieren worden uitgewerkt in democratische spelregels, zoals de evenredige vertegenwoordiging en een districtenstelsel. Bij elke vorm van democratie geldt de cruciale vereiste dat de regels zowel gevolgd als niet gemanipuleerd worden tijdens het machtsvormingsproces. Een voorbeeld van een dergelijke regels is het niet-inmengen van politie en justitie bij verkiezingen in de Verenigde Staten. Tien dagen voor de verkiezingen in 2016 gebeurde dit toch en ging de FBI tegen de regels in. dit schaadde de legitimiteit van het democratisch proces.
Nederlandse regels voor verkiezingen zijn in de grondwet vastgelegd. Ze behelzen het algemeen kiesrecht (4) en de verkiezingen van de Tweede en Eerste Kamerleden in geheime stemmingen (54) en (55). Maar de politieke praktijk blijft problematisch. In 2010 hadden sommige leden van de CDA-fractie bezwaar tegen de vorming van het kabinet-Rutte I met de PVV. Zij werden echter geprest schriftelijke te beloven zich bij de meerderheid van hun partijcongres te voegen. Dit botst op de regels voor eerlijke machtsvorming, inclusief het grondwettelijke verbod van last (67-3). Bij het debat over de regeringsverklaring van dat gevormde kabinet kwamen zulke kwesties niet aan de orde: het illustreert het gebrek aan parlementaire bewaking van de grondwet.
Dit mag Wilders met zijn PVV zich aantrekken.
Macht en tegenmacht
(73) In zijn Democracy in America waarschuwde Alexis de Tocqueville al in 1835 voor democratie als tirannie van de meerderheid. Een regering door burgers impliceert dan ook, naast eerlijke machtsvorming, een tweede vereiste: de meerderheid respecteert en beschermt minderheden. Als democratisch principe is respect voor minderheden pakkend verwoord door het Europese Hof voor de Rechten van de Mens:
Democratie betekent niet simpelweg dat de ideeën van de meerderheid altijd moeten prevaleren: een evenwicht moet worden gevonden dat faire en behoorlijke behandeling van minderheden garandeert en elk mogelijk misbruik van machtsposities vermijdt.
Dit laatste is door de eeuwen heen een zeer problematisch aspect van democratie gebleken: hoe de bescherming van minderheden te verzekeren? Eén vereiste is dat de staat ook zelf onderworpen is aan het recht. Het inrichten van zo’n rechtsstaat slaagt alleen door een gegarandeerd onafhankelijke rechterlijke macht en erkende burgerrechten. Essentieel is een dynamiek van macht en tegenmacht – checks and balances.
Afgaande op de instituties zou je kunnen zeggen dat het ene land het karakter heeft van een rechtstaat en het andere niet. Maar binding van een staat aan het recht is veeleer een politiek grondbeginsel dat elke dag opnieuw moet worden waargemaakt. Dat geldt ook voor Nederland, waar de juistheid van de omgang met vreemdelingen volkenrechtelijk wordt betwist. Zowel de Verenigde Naties als niet-gouvernementele organisaties (zoals Amnesty International) hebben kritiek geuit op ons vluchtelingenbeleid en de uitvoering daarvan. De ‘Bed, Bad en Brood-regeling‘ zou op grond van de mensenrechten een noodzaak zijn: het recht op minimaal levensonderhoud, inclusief voedsel en een dak boven het hoofd dienen we te bewaken.
Een regering voor de burgers houdt dus in dat machthebbers voor hun beslissingen effectief ter verantwoording kunnen worden geroepen. Kritische vragen moeten door een vrije pers in de openbaarheid komen en door parlementariërs aan bewindslieden frank en vrij gesteld kunnen worden. Daartoe dient onder meer de parlementaire onschendbaarheid van allen die deelnemen aan de beraadslagingen in de vergaderzaal van ons land (71).
De zogeheten trias politica slaat op effectieve scheiding tussen de wetgevende, rechtsprekend een uitvoerende macht. Deze scheiding der machten komt ook in de westerse democratieën onder toenemende druk te staan. In de Europese Unie heerst bijvoorbeeld zorg over het Hongarije van Victor Orbán en het Polen van Jaroslaw Kaczynski. In beide landen staat de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht continu onder druk. Maar ook in Nederland lijken sommige politici tegenmacht niet op prijs te stellen. Zo is er een voorstel een einde te maken aan de rechterlijke toetsing van parlementaire besluiten aan internationale verdragsverplichtingen (94). Hierbij komt nog de zorg over politieke tegenwerking bij het streven naar rechtsbescherming voor de burger, zoals herhaaldelijk geuit door toenmalige ombudsman Alex Brenninkmeijer.
Uit deze – gedeeltelijke, omdat ik een selectie heb gemaakt – opsomming van knelpunten blijkt duidelijk dat er een nieuwe grondwetswijziging moet komen om alle hiaten van dit moment op te lossen. Alle laatst geciteerde alinea’s zijn duidelijk van toepassing op het Wilders-populisme dat in deze blog aan de kaak wordt gesteld.
Terugkerend naar het hoofdthema kan worden opgemerkt dat het probleem van de Kamer ten tijde van de regeringsverklaring van Rutte I was – en nog steeds is – dat op dat moment een algehele onbekendheid met dit nieuwe verschijnsel bestond, een parlementair novum waarop je niet direct kon inspelen of erop inhaken door betrokkene Wilders ter verantwoording te roepen. Daarvoor is de verklaring dat het om ‘subtiliteiten’ ging, en ik meen te hebben aangetoond een woordenspel, maar wel als idee om met een ‘uitgekookt’ idee te komen door van religie een ‘politieke ideologie’ te maken. Vervolgens speelde de verbale begaafdheid van Wilders een rol omdat het onmogelijk is om met hem met regels van logica een debat te voeren. Dat maakt ieder debat en zeker een parlementair debat onmogelijk: moeilijk om er tegenin te gaan omdat Wilders retorisch ongrijpbaar want een debat zonder spelregels.
Het is iedere keer met hem een kwestie van politieke catch-as-catch-can-wedstrijd. Maar dus zonder normale logicaregels die Wilders niet kent, praat hij altijd alles naar zichzelf toe en ‘hij heeft altijd gelijk’. En zoals gezegd is ieder Kamerlid erin getrapt, maar dat is electoraal weer te verklaren. Waarmee maar weer bewezen wordt dat feiten er niet meer toe doen omdat de politiek er toch een chaos van heeft maakt.
Maar nu dient dit staatsrechtelijke vraagstuk opnieuw tegen het licht te worden gehouden omdat de Kamer in de toekomst niet ten tweede male dezelfde fout mag maken (bijna nagenoeg het gehele verkiezingsprogramma van PVV in 2017 was ongrondwettelijk geformuleerd en niemand die daartegen protesteerde, ondanks een commissie die dat heeft uitgezocht en daarover staat op deze site een blog).
Conclusie is dat gedoogconstructies die in strijd zijn met onze grondwet, direct op correct grondwettelijke zuiverheid dienen te worden aangepast.
Zijn rechtszaken heeft hij mijns inziens overigens wél terecht gewonnen, want het ging toen steeds om de persoonlijke of politieke meningsvrijheid die gebaseerd was op zijn parlementaire onschendbaarheid. Nu stel ik vast dat die – voor een gemiddeld burger – op zichzelf strafbaar is, maar dus niet in een politiek geschrift als een verkiezingsprogramma mag voorkomen vanwege de schending van het discriminatieverbod.
En in dat kader kan iedere mening door een politicus met een eigen program als een ‘streven’ en dus toekomstig ‘feit’ worden gepresenteerd. Het is aan de toehoorder of hij die mening respecteert, terwijl hijzelf een andere ‘invulling’ van die mening als feit erkent. Dit is een moeilijke en complexe zinsconstructie, maar die vloeit wel logisch voort uit het huidige debat over het verschil tussen feiten/waarheden en meningen (fact free). Daarmee wordt iedere mening tot feit verheven, terwijl dat wetenschappelijk – met alle bestaande en strikte criteria van toetsing en verificatie van onderzoeksresultaten via de methodologie van het vakgebied – onbestaanbaar en dus op z’n minst ‘aanvechtbaar is’ omdat het een (oncontroleerbare) trend is geworden. Is daartegen vechten onmogelijk? Na deze blog voel ik dat er geen onmogelijke strijd bestaat tegen onrecht en tegen willekeurige onderbuikuitspraken, want waarheidsstreven levert altijd (partiele) waarheid op; absolute en volmaakte waarheid bestaat immers in deze (mondiale) samenleving niet. En dat geldt ook voor Wilders.