ANP 1 dag geleden
Rutte reageert op wensen Kamer © Copyright ANP 2019 Rutte reageert op wensen Kamer
DEN HAAG (ANP) – Premier Mark Rutte reageert op de tweede dag van het debat over de begroting van het kabinet op de wensen van de Tweede Kamer. Daar zal hij concessies moeten doen, want de regering is afhankelijk van steun van de oppositie in de Eerste Kamer, omdat ze daar geen meerderheid heeft.
(…)
Opvallend was dat verscheidene politici kritisch keken naar hun eigen functioneren in de Kamer. Het gaat daar te veel over details en te weinig over hoofdlijnen. GroenLinks-voorman Jesse Klaver liet weten dat zijn partij twee derde van de aangevraagde debatten van de overvolle Kameragenda zal laten schrappen.
Een uitstekend besluit van GroenLinks om zoveel aangevraagde debatten te schrappen want ze voegen toch niets toe aan wijze besluitvorming in de Kamer. Al die debatten zijn allen maar bedoeld om blikvangers te lanceren en dus aandacht van de pers te krijgen. Zijn in de regel volstrekt overbodig en zinloos. Geen hond die ernaar luistert.
Ook opmerkelijk waren de vele aanvallen op het neoliberalisme en de marktwerking. De menselijke maat moet terug, betoogde Gert-Jan Segers (ChristenUnie).
Ook deze aanvallen waren terecht omdat de neoliberale VVD haar eigen erfgoed in het verre verleden te grabbel heeft gegooid door de fusie in 1948 van de nieuw gevormde VVD als fusiepartij van de vooroorlogse Liberale Staatspartij en de groep-Oud als het restant van de Vrijzinnig Democratische Bond die als hervormingspartij opging besloot op te gaan in de nieuw gevormde Partij van de Arbeid, met een hervormingsgezind beginselprogramma[i] in de jaren tachtig conservatief-liberaal is geworden.
Sterker nog, in 1958 verscheen de bundel geredigeerd door Alers, Enige aspecten van het moderne liberalisme, bundel m.m.v. Prof. Mr. P.J. Oud e.a. (voordrachten gehouden voor de afdeling ‘s-Gravenhage van de Volkspartij voor Vrijheid en Democratie)[ii], waarin het moderne liberalisme (in ons land) werd omschreven als een ‘samengesteld’ liberalisme door het – in chronologische volgorde – staatkundig-, geestelijk-, sociaal-, economisch- en cultureel liberalisme wordt gekenmerkt. Hieruit kan worden afgeleid dat het verwijt aan de huidige door VVD-opposanten vaak genoemde ‘neoliberalisme’ neerkomt op een eenzijdige vorm van economisch liberalisme, zonder voldoende sociale aspecten in acht te nemen. En als er sociale argumenten worden opgesomd, is dat typisch vanuit economisch perspectief beredeneerd, zodat het lachwekkend overkwam.
Ik formuleer dit ook bewust op deze manier omdat ik ten tijde van het schrijven van deze afstudeerscriptie (titel: Liberalisme en verzorgingsstaat in Nederland) lid was van de VVD en het voornemen had om het mij geliefde hervormingsliberalisme – ik noemde mij nazaat van de VDB – en aangezien het huidige D66 toen nog pragmatisch D’66 was, voelde ik mij daar niet thuis. En voor de volledigheid: ik ben op het hoogtepunt van de macht van Wilders binnen de VVD uit de partij gestapt. Maar niet meer teruggekeerd na zijn vertrek omdat ik als progressief liberaal mij niet meer in de VVD thuis kon voelen.
Ter afsluiting
De VVD die conservatief en behoudend is geworden zoals ook de vooroorlogse liberalen conservatieven waren, en daarmee de fusie van 1948 teniet heeft gedaan, kan op basis van het genoemde historische document uit 1958 gemakkelijk meedraaien in pluriforme coalities zoals ze nu gebruikelijk zijn geworden en ook zo blijven bestaan omdat ons kiesstelsel het niet meer mogelijk maakt om grote fracties in de Kamer te brengen vanwege ons versplinterde partijenbestel. Daarmee is ook het godsdienstige/seculiere zuilenbestel (Arend Lijphart) verleden tijd, maar zijn pacificatiemodel is in nieuwe vorm blijven bestaan zoals de dagelijkse politieke praktijk bewijst. De Tweede Kamer moet ook de Eerste Kamer dienen of proberen te pacificeren door middel van dossierovereenstemmingen en verdragen van steeds wisselende aard.
En zo blijft ons politieke veld zich steeds verder ontwikkelen, tot het representatieve bestel het zal opgeven, want dat is in mijn visie onvermijdelijk en zal worden vervangen door het echte volwassen democratische stelsel van de directe democratie, zie ik vorig jaar op deze plaats heb gedefinieerd en vormgegeven (zie categorie: DDD’; ‘Het wordt tijd om uit te leggen …’)
https://www.msn.com/nl-nl/nieuws/binnenland/rutte-reageert-op-wensen-kamer/ar-AAHv7LH
Noten:
[i] In 1948 heeft de fusie plaats tussen de Partij van de Vrijheid en de groep Oud – uitgetreden uit de Partij van de Arbeid – in de Volkspartij voor Vrijheid en Democratie. Fusie is in dit verband een groot woord, omdat de groep-Oud in de formele zin geen partij genoemd mag worden en bovendien een kleine omvang van leden had. Ook is deze groep niet representatief voor de VDB als zodanig, omdat de ‘overgrote’ meerderheid overging naar en opging in de PvdA. Hoe een en ander precies te gelopen en achteraf kan worden verklaard, is wel beschreven maar in dit kader niet relevant. Ik haal hier Van Putten (1986; p.61) aan, die de duidelijkste beschrijving geeft.
“De meeste vrijzinnig-democraten, onder aanvoering van mr. P.J. Oud, treden toe tot de nieuwe Partij van de Arbeid. Vooral uit de kring van de Liberale Staatspartij komt het tot de oprichting van de Partij voor de Vrijheid. De ondernemer mr. D.U. Stikker speelt hierbij een belangrijke rol. Omdat de aanduiding (liberaal) als te zwaar belast wordt beschouwd, wordt zij in de naam van de nieuwe partij niet opgenomen. Lang hield Oud het in de Partij van de Arbeid het niet uit; vooral het dekolonisatiebeleid ten aanzien van het vroegere Nederlands-Indië riep bij hem bezwaren op. In 1947 ging hij ijveren voor een nieuw verenigingspunt, een ‘vooruitstrevende partij’, waarin groepen uit de Partij van de Arbeid, Partij van de Vrijheid en de vrijzinnig georiënteerde politiek daklozen zich thuis zouden kunnen voelen. Dit streven viel bij Stikker in goede aarde. Het mondde uit in de oprichting van de Volkspartij voor Vrijheid en Democratie, op 24 januari 1948, een partij die zich er niet voor schaamde als liberale partij te worden aangeduid.”
Hieronder volgt een overzicht van relevante artikelen uit het eerste beginselprogram
Artikel 4:
De vrijheid van de mens, naar zijn aard bestemd om als vrije persoonlijkheid in gemeenschap te leven, beschouwt de Partij als het kostbaarste goed. Zij acht de vrije menselijke geest de levenskracht der gemeenschap. Zij ziet de uit het gemeenschapsverband voortvloeiende gebondenheid van de individuele mens niet als een beperking zijner vrijheid, doch als een onmisbare voorwaarde om die vrijheid rechtens en feitelijk te verwezenlijken. Zij verlangt, dat bij het bepalen van de mate en de vorm dier gebondenheid steeds als doel voor ogen zal staan het waarborgen ener zo groot mogelijke geestelijke, staatkundige en maatschappelijke vrijheid voor allen [Deze formulering verdient de schoonheidsprijs ofwel intensieve aandacht. In de eerste plaats is het de mens als vrije persoonlijkheid, die centraal staat, en niet het ‘individu’ in latere jaren. Vervolgens wordt hier een direct verband gelegd tussen de mens en de gemeenschap, waaruit gebondenheid voortvloeit: ‘uit het gemeenschapsverband voortvloeiende gebondenheid van de individuele mens niet als een beperking zijner vrijheid, doch als een onmisbare voorwaarde om die vrijheid rechtens en feitelijk te verwezenlijken.’ Kortom, mens en gemeenschap zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Zonder de gemeenschap is geen vrijheid mogelijk. En tot slot wordt een zo groot mogelijke ‘geestelijke, staatkundige en maatschappelijke vrijheid voor allen’ – zie de volgende paragraaf van dit hoofdstuk waarin het geestelijk, staatkundig en sociaal-economisch liberalisme wordt besproken – direct gekoppeld aan de net genoemde gebondenheid, waaruit maat en vorm worden ontleend. Deze tekst is universeel en door geen volgend beginselprogram overtroffen].
De Partij is er zich van bewust, dat ware vrijheid alleen bestaanbaar is, indien zij gepaard gaat met verantwoordelijkheid. Het is de taak der democratie [Opvallend is dat hier ‘taak der democratie’ genoemd wordt en niet ‘taak der overheid’] de voorwaarden te scheppen, waardoor de verantwoordelijkheid tot haar recht kan komen. Daarvoor is in de eerste plaats nodig, dat de zelfstandige kracht in het volk wordt bevorderd [Thorbeckiaans geformuleerd].
Op staatkundig gebied betekent dit de handhaving van het parlementaire regeringsstelsel, op sociaal gebied het scheppen van instellingen, die een verantwoordelijk beleid van werkgevers en werknemers verzekeren [Modern sociaal uitvoeringsbeleid is een zaak aan maatschappelijke deelnemers].
Het doel van het beleid, zo in de staatkundige als in de sociale instituten, moet zijn de verwezenlijking der sociale gerechtigheid door gestage samenwerking van dag tot dag in onderling overleg met alle bevolkingsgroepen [De vraag kan hier gesteld worden hoe deze abstracte formulering vanuit de sociale instituten ten goede zal kunnen komen aan ‘alle’ bevolkingsgroepen, als die instituten per definitie specifieke belangenbehartigers zijn en dus gericht op deelbelangen].
Artikel 5:
Op het terrein der stoffelijke welvaart streeft de Partij, met verwerping zowel van de socialistische als van de individualistische economie, naar maatschappelijke verhoudingen, die sociaal gerechtvaardigd en economisch verantwoord zijn. Zij verwerpt derhalve de leer van het laissez faire laissez passez, die eenieder de vrijheid wil laten naar eigen goeddunken te handelen. Die leer moge aanvaardbaar zijn geweest voor een voorbijgegaan tijdperk in de maatschappelijke ontwikkeling, voor de huidige wereld is een vrijheid voor de enkeling, die geen verantwoordelijkheid tegenover anderen kent, niet langer te aanvaarden [Dit historisch inzicht wordt zo belangrijk gevonden dat deze passage is opgenomen in het beginselpartij, maar het heeft natuurlijk wel een tactische strekking: het moderne liberalisme dat nu na de oorlog opgebouwd wordt heeft nadrukkelijk afstand genomen van het individualisme van het klassieke liberalisme ofwel de laissez faire laissez passez, waarbij opgemerkt dat over de schrijfwijze dus varianten bestaan, te weten ‘laisser’ en ‘laissez’, infinitief en imperatief].
Even onaanvaardbaar is echter een maatschappij, waarin de Staat alle macht tot zich zal hebben getrokken en aan de individuele mens alle vrijheid zal zijn ontnomen. De Partij wenst daarom te streven naar het juiste midden, naar een evenwicht tussen maatschappelijke en individuele factoren, omdat zij alleen daarin de mogelijkheid ziet voor verwezenlijking ener ware vrijheid [Uit deze formulering mag worden opgemaakt dat de VVD in de toekomst voor zichzelf een middenpositie op het politieke spectrum weggelegd ziet. Juist het streven ‘naar een evenwicht tussen maatschappelijke en individuele factoren’ lijkt te duiden op een vrijzinnige inbreng in dit artikel].
Artikel 9:
Als eerste en voornaamste waarborg der persoonlijke vrijheid vordert de Partij herstel en verdere ontwikkeling van de rechtsstaat. De wezenskenmerken daarvan ziet zij in het bijzonder in het beginsel van gelijkheid van recht voor alle staatsburgers, in de onverzwakte handhaving der staatsburgerlijke grondrechten en in de verzekering ener onafhankelijke rechtsbedeling, mede ter bescherming tegen ambtelijke willekeur [sic!].
Artikel 13:
De Partij beseft, dat in elke machtsconcentratie, op welk gebied ook, gevaren liggen besloten voor de vrijheid. Daarom streeft zij op het terrein van staatkundige en maatschappelijk werkzaamheid naar decentralisatie. Zij is diep doordrongen van de levenwekkende kracht, die uitgaat van gewestelijke en plaatselijke zelfstandigheid. Zij acht de eigen werkzaamheid der burgerij in kleinere gemeenschappen een der meest doeltreffende middelen van opvoeding tot burgerzin. Zij ziet uit dezelfde overwegingen in de ontwikkeling van nieuwe vormen van functionele decentralisatie een stap naar de oplossing van de steeds meer nijpende vraag, hoe voorkomen kan worden, dat het gemeenschapsbesef verdwijnt en de individuele mens zich verloren waant in de massa [Regeren is vooruitzien!].
Artikel 14:
Zich plaatsende op de bodem der werkelijkheid begrijpt de Partij, dat de drijfveer van het eigenbelang te allen tijde in alle groepen der samenleving een belangrijke factor zal blijven. Zij acht ieder streven naar hervorming dat met deze waarheid geen rekening houdt, tot mislukking gedoemd [sic! Gelet de huidige financiële crisis dient dit eigenbelang aangescherpt te worden om excessen te voorkomen].
De mening, dat in een maatschappij, gebaseerd op afschaffing van het privaatbezit der productiemiddelen, het eigenbelang geen of althans slechts een ondergeschikte rol zou spelen, beschouwt zij als een dwaling [Alleen de communisten streven dat na!]. Het eigenbelang is enerzijds een machtige hefboom voor vergroting van welvaart, anderzijds een gevaar voor verdrukking van de ene mens of de ene groep van mensen door de andere [Deze erkenning bevestigt het inzicht dat het risico bestaat, maar wordt verder niet uitgewerkt].
Het streven behoort er daarom op te zijn gericht door doelmatige organisatie de goede werking van het eigenbelang te behouden en de schadelijke werking te beperken [De praktijk heeft afdoende bewezen dat ‘doelmatige organisatie’ niet heeft gefunctioneerd. Een Eurocommissaris Mededinging is zelfs nodig om op macro niveau economische kartels tegen te gaan, met de variant van NMa en AFM op nationaal niveau].
Artikel 15:
Naar het oordeel van de partij liggen in de private eigendomsrechten op zichzelf geen maatschappelijke gevaren, doch spruiten deze voort uit de wijze, waarop het wordt uitgeoefend. De begeerte naar eigen bezit is te zeer verbonden met de natuur van de mens dan dat het mogelijk zou zijn het particuliere eigendomsrecht te missen. Het eigendomsrecht is echter geen onveranderlijke grootheid. De wijze waarop het mag worden uitgeoefend, behoort voortdurend aangepast te worden aan de maatschappelijke ontwikkeling. Daarbij is in het oog te houden, dat iedere vergroting der mogelijkheid voor alle groepen van het volk, om zich eigen bezit te verwerven, een bijdrage vormt tot vergroting der stabiliteit van de maatschappelijke verhoudingen [De laatste zin geeft inhoud aan de bepaling dat eigendomsbezit veranderbaar is, maar het eigendomsbeginsel blijft zo geformuleerd zo abstract, dat er geen aanwijzingen ontstaan hoe een en ander te concretiseren].
Artikel 16:
Overtuigd van de betrekkelijkheid van alle maatschappelijke verhoudingen, ziet de partij ook de huidige toestand als een fase in de historische ontwikkeling [Oud als kenner bij uitstek van het Nederlandse liberalisme zal zonder twijfel hier geprobeerd hebben de organische denkwijze van Thorbecke en Cort van der Linden binnen het liberale denken van de VVD geïntegreerd te krijgen; dit boek sluit daarop aan via hoofdstuk 2].
Kenmerkend voor de ontwikkeling sedert het eind der vorige eeuw acht zij de geleidelijke verdringing van het extreme individualisme door toenemende organisatie. De Partij gelooft, dat deze organisatie haar doel het beste zal bereiken, wanneer zij opkomt uit het vrije maatschappelijke leven. De overheid heeft daarom vóór alles de vrije ontwikkeling der in de maatschappij opgekomen organisaties te bevorderen. [4/46] Erkennende dat het ingrijpen der overheid in de tegenwoordige maatschappelijke verhoudingen niet kan worden gemist, oordeelt de Partij tevens, dat het doel van het overheidsbeleid moet zijn rechtstreekse overheidsbemoeiing zoveel mogelijk overbodig te maken, opdat de overheid zich op den duur zal kunnen beperken tot een taak van toezicht , waarbij zij als hoedster van het algemeen belang corrigerend ingrijpt, wanneer maatschappelijke organisaties, door te eenzijdig te letten op het groepsbelang, het algemeen belang dreigen te schaden [Deze formulering is duidelijk tijdgebonden zodat we ons de vraag kunnen stellen of het streven om de overheidsbemoeiing ‘overbodig’ te maken, niet als te naïef mag worden aangemerkt in ons eigen tijdsgewricht. Staat- en bestuurskundig is deze stelling niet houdbaar omdat wij niet in het paradijs leven waarin ieder voorzien is van een perfect inzicht in de menselijke omgang].
Artikel 17:
De organisatie van het bedrijfsleven moet naar het inzicht van de Partij het resultaat zijn van de samenwerking van de vrije organisaties van werkgevers en werknemers, voor zoverre deze organisaties bereid zijn zich naar de gestelde regelen te gedragen [De voorwaardelijke bepaling ‘voor zoverre’ maakt duidelijk dat de samenstellers van dit beginselprogram zich realiseren dat samenwerking tussen werkgevers en werknemers best gefrustreerd kan worden door concurrentie en belangenstrijd die per definitie tegengesteld is].
Deze organisatie behoort te berusten op de volgende beginselen:
- Het medebetrekken van de arbeiderswereld in het dragen van verantwoordelijkheid;
- Het vasthouden aan de autonomie;
- De uiteindelijke zeggenschap van de Overheid [Hier wordt waarschijnlijk uiteindelijke verantwoordelijkheid van de overheid bedoeld]
Artikel 18:
Socialisatie wordt door de Partij afgewezen, omdat zij leidt tot een machtspositie, die alle gebieden des levens onderwerpt aan een dwang, welke ook de geestelijke vrijheid en de rechtsstaat te niet doet [Hier valt op hoe sterk de socialisatie wordt afgewezen; en dat ondanks het feit dat het om weinig anders gaat dan om een open deur, en iedereen die kennis draagt van de voorgangers van de VVD vóór de oorlog, weet hoe de liberalen denken! Opvallend is deze hardnekkige benadrukking, die nergens anders dan slechts als papieren werkelijkheid verondersteld kan worden. Er is dus sprake van een mantra. Deze benadrukking kan onzes inziens slechts worden verklaard vanuit een onverholen antisocialisme binnen liberale kring].
Daarbij is de Partij overtuigd, dat het gesocialiseerde bedrijf in beginsel zeker geen betere waarborgen biedt dan het particuliere voor de bevrediging van de behoeften en voor een goede rechtspositie der bedrijfsgenoten. Bovendien wenst de Partij zoveel mogelijk te voorkomen, dat de staat zelf als werkgever wordt betrokken in de geschillen met zijn werknemers. Zij ziet het veel meer als de taak der overheid om, boven de partijen van werkgever en werknemer uit, krachtig de hand te houden aan het naleven van de regelen, volgens welke het onderling overleg in de bedrijfsorganisaties zal plaats vinden.
De voorkeur, die de Partij in beginselen heeft voor de particuliere bedrijfsvorm boven vormen van socialisatie en nationalisatie, belet haar niet te erkennen, dat voor bepaalde bedrijven van algemeen nut, in het bijzonder wanneer deze een monopolistisch karakter dragen, de vorm van direct of indirect overheidsbedrijf aangewezen kan zijn.
Artikel 19:
De Partij verlangt, dat de rechtspositie voor alle leden der maatschappij zo goed mogelijk zal worden gewaarborgd [De vraag is of rechtspositie hier in brede betekenis moet worden begrepen, en niet in de enge betekenis van alle werknemers in ons land]. Armoede en gebrek, ten gevolge van oorzaken, die de individuele mens niet kunnen worden toegerekend, behoren door een doeltreffende organisatie van sociale verzorging, waar mogelijk op grondslag van verzekering, te worden gelenigd [Hier staat de komende verzorgingsstaat in het beginselprogram van de VVD verankerd, zoals deze later ook vastgelegd wordt in de grondwet, en terecht volgens de uitkomst van het volgende hoofdstuk]. Deze organisatie moet zodanig worden ingericht, dat ondermijning van het eigen verantwoordelijkheidsbesef van de individuele mens wordt voorkomen [Deze formulering onderkent de zwakmenselijke eigenschappen en voorziet een mogelijk misbruik van de sociale zekerheid!]. Aan de individuele krachtsinspanning moet vrije baan worden gegeven door wegneming der maatschappelijke oorzaken, die tussen de leden van het volk ongelijkheid scheppen ten aanzien van hun ontwikkelingsvoorwaarden.
Artikel 20:
Allen, die in het bedrijfsleven werkzaam zijn, behoren naar het oordeel der Partij belang te hebben bij de uitkomsten der onderneming.
De Partij verlangt voorts voor hen een goede rechtsorde met waarborgen tegen willekeurig ontslag.
Artikel 21:
De Partij verlangt, dat gestreefd zal worden naar zodanige maatschappelijke verhoudingen, dat er werkgelegenheid zal zijn voor allen tegen een beloning, die veroorlooft te voorzien in het onderhoud van de werkende mens en zijn gezin en tevens de mogelijkheid laat van sparen. [Hier wordt ook een kenmerkend onderdeel van de komende verzorgingsstaat geformuleerd: de wens van een volledige werkgelegenheid, waarvoor overheid namens de VVD verantwoordelijk wordt gemaakt]
Artikel 22:
De Partij verlangt een beleid, dat gericht is op vermindering van klassentegenstellingen [Deze formulering suggereert dat er maatschappelijke krachten zijn die de klassentegenstellingen juist aanwakkeren. Vanuit die aanname kan omgekeerd de vraag worden gesteld welke maatregelen de VVD wenst te nemen om de oorzaken van dat aanwakkeren teniet te doen?]. Iedere gedachte, alsof in de maatschappij geen ander onderscheid zou bestaan dan tussen arbeiders en kapitalisten, wordt door haar verworpen, mede omdat daarbij de grote betekenis der middengroepen uit het oog wordt verloren [sic!] [Gaat het hier om een woordenspel of is het een tactische redeneerwijze?]. Zij ziet de maatschappij als een rijke verscheidenheid van de meest verschillende groepen, waarvan de ene geleidelijk in de andere overgaat [Wordt hier de huidige pluriforme en multiculturele samenleving aangekondigd?]. De Partij wenst te streven naar een harmonisch beleid, dat recht doet wedervaren aan iedere groep [sic!].
Als algemene kanttekening bij dit artikel kan worden opgemerkt dat hier wederom een nergens meer beleden standpunt wordt bekritiseerd of aangevallen, namelijk de 19e pure tegenstelling tussen arbeiders en kapitalisten, terwijl de socioloog Van Heek in hoofdstuk 3 juist aangaf dat de klassenmaatschappij aan het verdwijnen is. De kwestie, die veel interessanter is, namelijk hoe de partij de nieuw opgekomen brede middenklasse wil benaderen in haar politieke strategie, ontbreekt volledig. De conclusie is ook hier gewettigd dat via een omweg de formulering van dit beginselprogramma grotendeels is geïnspireerd op antisocialistische gevoelens en vooroorlogse liberale gedachten, en men de gelegenheid heeft laten liggen om een eigen politieke visie op het nieuwe fenomeen van de maatschappelijke pluriformiteit te ontwikkelen. Kortom, het tweede gedeelte van dit artikel zou het eerste gedeelte geheel kunnen vervangen.
Artikel 24:
De Partij beschouwt als eerste en voornaamste doel van het financiële beleid het herstel van het evenwicht in de Rijksbegroting [Het ‘herstel’ van evenwicht doelt op de oorlogsinspanningen en –uitgaven van de regering, die altijd hoog zijn]. Overtuigd, dat de bestaande belastingdruk op den duur niet is te handhaven , acht zij beperking der overheidsuitgaven ter bereiking van dit doel onvermijdelijk. Zij verlangt daartoe inkrimping van het sedert de oorlog zozeer uitgezette overheidsapparaat, ook opdat door beperking van het ambtenarencorps aan hen, die in overheidsdienst zijn, een behoorlijke bezoldiging kan worden verzekerd. Bij de belastingpolitiek worde uitgegaan van het beginsel der heffing naar draagkracht en gestreefd naar opheffing van alles, wat de spaarzin van de burger of de ontwikkeling van het bedrijfsleven belemmert [Hier staat een paradox: opheffing van alles wat de ontwikkeling van de burger of bedrijfsleven belemmert, veronderstelt dat de bestaande wet- en regelgeving een negatief effect heeft en dat buiten de schuld van de liberalen. Maar in de werkelijkheid is juist de wet- en regelgeving geboren vanuit de gebleken behoefte daaraan. Hier wringt dus de veronderstelling van de liberalen – altijd kenmerkend geweest – dat andere politieke stromingen geneigd zijn vanuit hun politieke filosofie te veel overheidsgeld uit te geven. Deze VVD-stelling is dus wetenschappelijk onhoudbaar].
Gebroken worde voorts met het systeem, dat alle belastinggebied voor het Rijk opeist en geen ruimte laat voor zelfstandige belastingheffing van provincie en gemeente, opdat aan de onmisbare voorwaarde voor gewestelijke en plaatselijke autonomie, dat ook het gewestelijk en plaatselijk beleid zich afspiegelt in de belastingdruk, opnieuw zal kunnen worden voldaan.
Conclusie
De uitgangspunten die hierboven in het eerste beginselprogramma worden verwoord bevatten een mengsel van vrijhandelsverkeer met particuliere bedrijfsvormen, eigendomsrechten en fel antisocialisme, naast modern sociale inzichten. Er worden veel vooroorlogse uitgangspunten opgeroepen, maar vooral artikel 4 heeft een duidelijke vrijzinnig-democratische kleur.
Op grond van het antisocialisme kan worden geponeerd dat in dit programma veelal dogma’s worden gepredikt, aangezien eigentijdse argumenten ontbreken, terwijl in andere artikelen wel een beroep wordt gedaan op nieuwste inzichten.’
Het zal verbazing kunnen wekken dat ik deze tekst paraat heb, maar ik ben hierop afgestudeerd en ben nog voornemens om in de volgende jaren een promotieonderzoek te beginnen naar het verschil tussen het beginselprogram van 1948 en het toenmalige nieuwe van 1980, waaruit naar mijn mening duidelijk blijkt dat deze partij in de jaren zeventig onder Wiegel conservatief is geworden.
[ii] Uitgave Stenfert Kroese, Leiden 1958