Tags
‘Opeens hing de president aan de telefoon. Dat overkwam columnist Ben Smith van The New York Times toen Emmanuel Macron opbelde om tekst en uitleg te geven. De Franse president voelde zich verkeerd begrepen door de berichtgeving in de Amerikaanse krant. Hij werd beschuldigd van het aanwakkeren van tegenstellingen met de moslimwereld.
Macron vindt dat in de Angelsaksische pers islam en islamisme door elkaar worden gehaald. Hij heeft gelijk: zijn harde reactie op de terreur – vooral de moord op Samuel Paty – richt zich tegen extreme stromingen, zeker niet tegen de hele moslimgemeenschap. Dat onderscheid is van levensbelang op een moment dat de druk op Frankrijk zo toeneemt.
Toch zijn er legitieme vragen te stellen bij de middelen die Macron inzet: schiet het verbod van sommige moslimorganisaties zijn doel niet voorbij? Die Franse zoektocht is ook voor Nederland van belang. Hoe om te gaan met de ideeën en de organisaties die bijdragen aan extremisme, hoe moeten we dit grijze gebied indammen?
De burgemeester van Arnhem, Ahmed Marcouch, schreef onlangs indringend over de invloed van salafistische weekendscholen. Docenten voelen die invloed „want als zij op vrijdag levendige leerlingen uitzwaaien, krijgen zij die op maandag verlamd terug: alsof de vreugde van het vragen stellen in het weekend is weggehamerd met instructies over geboden en verboden”.
Hij pleit onomwonden voor een verbod: „Ontmantel de salafistische organisaties, die onderhuids het geweld legitimeren en onze kinderen ertoe verleiden om aan het ideologische gedachtengoed gevolg te geven met daden. Maak vaart met het verbod dat onze openbare orde en veiligheid beschermt. Geef onze moslims de kans met dit verbod het salafisme uit de buurt weg te krijgen” (de Volkskrant, 9 november 2020).
We moeten zijn woorden goed tot ons laten doordringen. Er spreekt een urgentie uit die ongemakkelijk is, want zo’n oproep tot een verbod botst met een liberale rechtscultuur. Marcouch zegt met zoveel woorden dat de moslimgemeenschappen zich op eigen kracht niet staande kunnen houden tegenover de salafistische geloofsdwang.
Zijn gevoel van onmacht zoekt een uitweg, maar de eerdere terreurdreiging van de Rote Armee Fraktion en de Brigate Rosse heeft geleerd dat ideeënstrijd uiteindelijk meer bewerkstelligt dan verbodsbepalingen. Ook toen speelde de vraag hoe een extreme ideologie, die geweld rechtvaardigt, kon worden bedwongen.
In Duitsland kregen ze later spijt van het Radikalenerlass – in de strijd tegen de terreur werd radicaal-links geweerd uit overheidsdiensten. Dit beroepsverbod werd onder het kanselierschap van Willy Brandt in 1972 ingevoerd en trof vooral mensen in het onderwijs. Er ontstond een cultuur van wantrouwen. Zeven jaar later is de maatregel ingetrokken.
Uit die tijd kunnen we veel leren, al is de omvang van de dreiging nu anders. Gilles de Kerchove, de antiterrorisme-coördinator van de Europese Unie, schatte in 2017 het aantal „geradicaliseerde” personen op 50.000. Dat is een klein deel van de moslimgemeenschappen en tegelijk is het veel. Daarom verdient het pleidooi van Marcouch uitvoerig debat.
Wie geen verbod wil, moet met meer nadruk democratische rechten uitdragen, die de geloofsdwang smoren in vrijheid. Neem bijvoorbeeld de reactie op de petitie die door een paar imams is opgesteld. Ze willen naar aanleiding van de cartoonkwestie het beledigen van de profeet Mohammed strafbaar stellen. Uit hun petitie spreekt diep onbegrip voor de vrijheid van meningsuiting, al hebben ze natuurlijk het recht om zo’n pleidooi te houden.
Ik begreep de felle reacties in het parlement, maar de uithaal van de christen-democratische woordvoerder, Madeleine van Toorenburg („Er is een leraar onthoofd. Dan een discussie voeren over godslastering, is ziek.”), vond ik merkwaardig. Want was het niet CDA-Justitieminister Donner die vlak na de moord op Theo van Gogh sprak over een verruiming van de strafbaarstelling van godslastering? Haar uithaal leek te zijn ingegeven door een slecht geweten.
Het zegt veel dat meer dan honderdduizend moslims een petitie tekenen die het slachtoffer van terreur – Samuel Paty – tot aanstichter van haat verklaart. Dat vraagt om een even geduldige als hardnekkige verdediging van de vrijheid van godsdienst en de vrijheid van godsdienstkritiek. Die zijn ondeelbaar: de ene vrijheid staat of valt met de andere.
In een tijd van terreur is het niet gemakkelijk om het idee van een open samenleving trouw te blijven. Frankrijk verdient steun na de reeks aanslagen, die tot ver over de grens nadreunt. Oprechte steun betekent ook blijven nadenken over de grenzen van de rechtsstaat: de Franse dilemma’s zijn onze dilemma’s.
*Een prachtig en wijs advies van Scheffer om de spanning tussen de islamitische medelanders en de oorspronkelijke bevolking tot redelijke en zo verdraagzame proporties terug te brengen, zodat het haalbaar is.
[Paul Scheffer is hoogleraar Europese studies.]