Tags
Filosoof Marcus Düwell eet graag een stukje vlees. (Lodewijk Dros, Katern de Verdieping/Trouw, 8 augustus 2023)
‘Ik vind het niet verkeerd dieren te doden’
In de dierethiek, een nieuwe tak van de filosofie, wordt vaak beweerd dat mens en dier bijna samenvallen. Filosoof Marcus Düwell heeft daar forse bedenkingen bij. ‘Dat is problematisch en ronduit verkeerd.’
Een rondgang langs Nederlandse dierethici leert dat ze in één opzicht erg op elkaar lijken: met vleesconsumptie hebben ze grote moeite. Gevraagd naar een afwijkend geluid, valt enkele malen de naam Marcus Düwell. “Die houdt van dieren als ze op z’n bord liggen.”
“Dat is een vooroordeel”, reageert de Duitse ethicus met lichte ergernis. Hij was zeventien jaar als hoogleraar verbonden aan het Ethiek Instituut van de Universiteit Utrecht. Daar stimuleerde hij het jonge vak dierethiek en, benadrukt hij, werden de banden aangehaald met de faculteit diergeneeskunde. Tegenwoordig werkt Düwell aan de Technische Universiteit Darmstadt.
Veel Nederlandse dierethici zijn vegetariër, of veganist. Daar wijkt u van af?
“Ja. Ik eet inderdaad graag een stukje vlees, maar ik minder. Een hardcore carnivoor ben ik zeker niet. Sterker nog: als ik mijn eigen ideeën serieus neem, dan zou ik nog ietsje minder vlees willen eten. Helemaal consequent ben ik niet.”
Wat zijn die ideeën die u als carnivoor remmen?
“We hebben heel goede redenen om ons consumptiepatroon aan te passen. Er is namelijk geen enkele route uit de klimaatcrisis denkbaar waarbij we ons vleesgebruik kunnen volhouden. De weg naar een duurzame toekomst en herstel van de biodiversiteit voert naar een versobering van vleesconsumptie. De vleessector maakt ongelooflijk veel kapot.”
Dat is een ecologisch argument, geen dierethisch argument.
“Dat klopt, maar ook vanuit dierethisch oogpunt vind ik het verminderen van de consumptie noodzakelijk. De meeste dieren die op ons bord belanden zijn afkomstig uit de grootschalige dierhouderij. En die vind ik onhoudbaar. Megastallen en de actuele schaal van vlees- en zuivelconsumptie zijn niet te rechtvaardigen.”
Düwell hoort principieel niet tot de batterij dierethici die zich scharen achter de idealen van de Partij voor de Dieren. “Ik vind het niet verkeerd dieren te doden, maar we hebben de verplichting de slachtdieren een goed leven te verzekeren en dat kan niet op de schaal waarop we nu werken. Absoluut niet.
We zullen echt anders met dieren moeten omgaan. Ze verdienen een goed bestaan en mensen hebben de plicht dat mogelijk te maken. Je kunt niet zoveel dieren op zo’n klein oppervlakte een fatsoenlijk leven garanderen.”
In de dierethiek wordt vaak beweerd dat mens en dier bijna samenvallen, een fundamenteel verschil valt nauwelijks aan te wijzen.
“Die ontwikkeling zie ik inderdaad in de huidige dierethiek. En daar heb ik forse bedenkingen bij. Mens en dier worden daarin vaak gelijkgesteld. Dat is problematisch en ronduit verkeerd.”
Waar ligt voor u de scheidslijn tussen mens en dier?
“Ik houd me al lang bezig met de filosofische antropologie: wat kenmerkt de mens, zijn daar unieke kenmerken voor aan te wijzen?
“Wij, mensen, zijn morele wezens, die verplichtingen hebben, ook ten aanzien van dieren. Het dierenrijk kent geen verplichtingen. De natuur is amoreel. Het hele idee van moraal is geen onderdeel van de natuur, moreel handelen is in zekere zin onnatuurlijk, kunstmatig gedrag. Natuurlijk vormt de species homo sapiens ook een diersoort. Maar het gaat om een diersoort die het vermogen heeft ontwikkeld om zichzelf morele vragen te stellen en om moreel gedrag te vertonen. Als je dit fundamentele verschil negeert, dan mis je de essentie van moraal: die is typisch menselijk.”
Welke denker heeft u in die overtuiging beïnvloed?
“Dat is de Duitser Helmuth Plessner, ik ben lid van het Plessner Gesellschaft. Plessner week na de machtsovername door Adolf Hitler naar Nederland uit en doceerde in Groningen. Daar schreef hij Lachen en huilen (1941). Plessner zag in die twee capaciteiten iets fundamenteel menselijks. Lachen en huilen zijn heel lichamelijk, maar alleen de mens kan het. Omdat de mens een dubbel wezen is: we zijn lichamelijke wezens, maar kunnen ook als het ware van buitenaf naar onszelf kijken.
Filosofisch interesseert me de verhouding tussen ons mens-zijn en ons biologisch bestaan. Daar zit een spanning: je hebt als mens je dierlijke kant en je vermogen om jezelf als object te zien, van een afstandje. Je kunt over jezelf nadenken. In dat laatste schuilt ons zelfbewustzijn. Dat maakt reflectie mogelijk: lachen en huilen. Zelfbewustzijn is een noodzakelijke voorwaarde voor moraal.”
De primatoloog Frans de Waal stelt juist dat veel dieren ook moraal kennen. Apen kunnen dankbaar zijn en gevoel voor rechtvaardigheid hebben.
“De Waal kan vertellen wat hij wil, maar zijn verhaal lijkt mij niet erg plausibel. Voor zover wij weten zijn dieren onbekwaam tot moraliteit. Ze kunnen zich niet afvragen: wat moet ik doen, hoe handel ik juist? Natuurlijk kennen dieren vormen van sociaal gedrag en dieren hebben ook bewustzijn, zelfbewustzijn echter niet. En juist zelfbewustzijn is nodig voor het vormen van morele gemeenschappen.”
Hoe zeker bent u ervan dat zelfbewustzijn bij dieren ontbreekt?
“Ik ben filosoof, geen bioloog. Filosofisch kan ik uitleggen aan welke voorwaarden moraliteit gebonden is en ik kan ook uitleggen wat antropologisch voor moraliteit vereist is. Maar ik doe als filosoof geen empirisch onderzoek.
Het is evident dat voor dieren sommige zaken waardevol zijn. Het maakt echt een verschil hoe hun omgeving is ingericht, want ze ervaren wat van waarde is. En ik zei al: wij hebben verplichtingen jegens dieren. Bij huis- en gebruiksdieren zijn onze verplichtingen duidelijk. We hebben óók verplichtingen jegens dieren in het wild: het is aan ons om de natuurruimte zo in te richten of te beschermen dat die dieren er überhaupt in kunnen leven. Dat is onze menselijke plicht. Omgekeerd kunnen dieren geen verplichtingen hebben.”
Kent u dieren persoonlijk?
“Ik heb nooit zelf een huisdier gehad, uit praktische overwegingen; ik ben vaak op reis. Maar met één hond in onze familie, Alice, heb ik vaak contact. Dat vind ik leerzaam, ik leer haar sterke individualiteit kennen en ik denk dat ik een relatie met haar heb opgebouwd, al heeft zij geen zelfbewustzijn. Door mijn omgang met haar leer ik me te verhouden tot mijn eigen dierlijke bestaan.”
Heeft de hond u ook wel eens laten denken: ik dacht dat iets uniek menselijk was, maar zij heeft dat ook?
Düwell neemt een kleine denkpauze en vertelt dan over Alice die zich lastig gedroeg. “Haar baasjes kregen het opvoedingsadvies om haar geen aandacht te geven, ze moesten haar helemaal negeren. Dat hebben ze een paar weken consequent volgehouden. Dat had een groot effect. Ik zag Alice, dat lieve, leuke dier, veranderen in een boze, agressieve hond. Ik kon me dat zo goed voorstellen, ik hoefde me maar even in haar te verplaatsen en ik wist dat Alice precies zo reageerde als ik zelf zou hebben gedaan als ik zo was behandeld. Dat heeft me verrast.”
“De Amerikaanse filosoof Thomas Nagel heeft in 1974 een artikel geschreven over hoe het is om een vleermuis te zijn. Je kunt je in zo’n dier verplaatsen, zegt Nagel, maar je weet nooit hoe het voor een vleermuis voelt om een vleermuis te zijn. Dat is waar, maar ik heb gemerkt dat je een heel eind kunt komen, het is typisch menselijk om je in een wezen van een andere soort te verplaatsen.”
‘Als we moraliteit aan dieren toekennen, dan zouden wij ze ook zelfbewustzijn moeten toeschrijven.’ Beeld Jonas Ratermann
‘Als we moraliteit aan dieren toekennen, dan zouden wij ze ook zelfbewustzijn moeten toeschrijven.’Beeld Jonas Ratermann
Doet Alice dat niet ook? Mij heeft een hond wel eens getroost toen ik verdrietig was.
“Ik weet niet of dat ‘troosten’ is. Het zit op de grens… Zou hij zich echt in u verplaatst hebben? Het kan, maar is het niet al te menselijk gedacht, ‘troosten’? Zover zou ik niet durven gaan.”
Stel, het dieronderzoek schuift de grens tussen mens en dier op. Zou dat een klap voor u zijn?
“Ik ben sceptisch. Ik houd het voor mogelijk dat wij erachter komen dat dieren meer capaciteiten hebben dan wij tot dusver dachten. Dat zou dan consequenties hebben voor de manier waarop wij de grens tussen mens en dier beschrijven. Als we moraliteit aan dieren toekennen, dan zouden wij ze ook zelfbewustzijn moeten toeschrijven. Daar is op dit moment niet veel aanleiding toe. Het zou wel leiden tot een fundamentele heroverweging van onze eigen moraal.
Wat zeker nadere doordenking verdient, is de rol die we het dier toekennen in het recht. Het recht kent alleen personen en zaken: personen hebben rechten, zaken hebben die niet. Zaken kun je bezitten en gebruiken. Het punt is eigenlijk dat een dier noch een persoon noch een zaak is. Wat is de precieze rol die het dier daarmee in het recht toekomt? Dat is wat mij betreft niet goed uitgewerkt.”
Dit artikel is onderdeel van een serie over ‘dierethiek’, een nieuwe tak van de filosofie. Wat vinden de dierendenkers van de verhouding tussen mens en (mede-)dier?