Stelling: De terechte oproep van senator Hermans (VVD) om de taak en functie van de Eerste Kamer bespreekbaar te maken en dus impliciet te evalueren werd eerder op deze plaats verwelkomd. Ook werd hier aangekondigd dat de handelingen van deze Kamer analytisch onderzocht zullen (moeten) gaan worden op kwaliteit en inhoud van de gespreks- en debatvoering, want die moeten van hogere kwaliteit zijn dan in de Tweede Kamer. Het ongeschreven staatsrecht leert immers dat de senaat als een ‘chambre de réflexion’ een terughoudende rol speelt of dient te spelen binnen de Staten-Generaal, omdat – zo luidt de gangbare mening – beide Kamers elkaar dienen aan te vullen in plaats van elkaar te doubleren. Met dit laatste wordt niet alleen dubbel werk gedaan, maar schiet ook niemand iets mee op. Een aanvullende rol van de Eerste Kamer is ook het best voor te stellen door de senaat precies het omgekeerde te laten doen als de collega-volksvertegenwoordigers uit de Tweede Kamer, waar het politieke gevecht-in-debat op het scherpst van de snede wordt gevoerd: partijprogramma’s worden uit en te na verdedigd en gepropageerd om als spiegel te laten functioneren met betrekking tot de controle op het kabinetsbeleid, per definitie een coalitiecompromis. Het kenmerk van de Tweede Kamerdebatten is daarom naast controle van het regeringsbeleid ook een uitstalmogelijkheid om de eigen partijpolitieke standpunten te venten, al dan niet in de vorm van een fellere polarisatie of strijd van woorden. Wat minder provocerend uitgedrukt: partijstandpunten voeren de boventoon, want de partijvertegenwoordigers laten niets na om tot uitdrukking te brengen dat het partijbelang het landsbelang betekent.
Logischerwijs behoort de Eerste Kamer dus het omgekeerde te doen ten opzichte van het werk van de collega’s van de ‘overzijde’: kwaliteitsbewaking van de wetsvoorstellen betekent ook dat de senatoren kwalitatief partijoverstijgende debatten houden en dus niet op de polariserende golflengte gaan zitten, want dat gebeurt al ‘aan de overzijde’. De recent gehouden politieke algemene beschouwingen van eind oktober in de senaat leren ons echter dat de beraadslagingen even – maar op een andere wijze – polariserend werden gevoerd en dat wordt in deze serie aangetoond en bewezen met citaten vanuit de Handelingen. De komende verzameling citaten heeft dus tot doel om alternatieven te suggereren om de senaat tot een werkelijke chambre de réflexion, ofwel een Kamer van heroverweging te maken. Van deze vermeende heroverweging, zo wordt hierbij geponeerd, is geen sprake. Er worden meer dan eens zeer partijdige uitspraken gedaan en daarmee wordt de indruk gewekt dat er gewoon een herhaling plaatsvindt van de eerder gevoerde debatten in de Tweede Kamer. In plaats van deze zeer partijpolitieke uitspraken had de buitenstaander verwacht dat de verschillende en dus eigen partijpolitieke standpunten per fractie als een filosofische aankleding of visie zou worden gepresenteerd, maar dat is geenszins het geval. Dus bevangt de lezer van deze Handelingen een gevoel van teleurstelling omdat een diepergravend debat om de politieke wijsheid geheel en al ontbreekt. Conclusie is dat deze eerste analyse van het net een maand geleden afgeronde debat om de algemene politieke beschouwingen een korte versie is van het twee dagen durende equivalent in de Tweede Kamer. Er kan geen toegevoegde waarde aan dit debat worden ontleend.
In de volgorde van de sprekerslijst verschijnen de volgende fractievoorzitters op de sprekersplaats. In deze eerste verkenning gaat het om het criterium ‘polariserende’ en ‘partijpolitieke’ uitspraken die evengoed door de Tweede Kamer konden zijn uitgesproken.
De heer Brinkman (CDA) met een populistisch begin van zijn spreekbeurt maar daarna een aantal wijsgerige opmerkingen, zonder hierop een invulling te geven:
‘Computervakman Wim en Annie, zijn vrouw, de ervaren verpleegster, stonden met hun twee kinderen op Prinsjesdag uitbundig te zwaaien naar ons flonkelnieuwe koningspaar. (…) “Hoor je dat, Wim?”, zei Annie, “wij mogen voortaan ook alo topbelasting gaan betalen!” Wim fluisterde zuur: “ze rekenen ons rijk, maar ze maken ons arm.” (…)[i]
Deze uitspraak resp. beeldspraak mag als populistisch worden aangemerkt omdat een echtpaar met gemiddelde beroepen als ICT’er en verpleegkundige niet binnen het topbelastingtarief vallen. Deze opening van Brinkmans inbreng had net zo goed door zijn CDA-collega in de Tweede Kamer gebracht kunnen worden en dat betekent dat Brinkman via de senaat de bevolking probeert te bereiken terwijl dat niet nodig noch wenselijk is: doublure van de Tweede Kamer en ook geen schare van journalisten die aanwezig zijn omdat de Eerste Kamer geen hot issue vormt. Daarmee is de weg vrij om ‘professorale’ visies te ontwikkelen, maar daaraan heeft de CDA-fractie geen behoefte.
En zoals aangekondigd een tijdsbeeld:
‘(…) Aan het werk in een snel veranderende, multipolaire wereld met steeds weer nieuwe producten en met technologische innovaties alom. Met andere, kleinere, steeds wisselende klantengroepen met verscheiden wensen. Bezig om hun logistieke processen aan te passen, in hun keten van samenwerking de boel te reorganiseren. Aan de slag om hun productiviteit eb hun competitiviteit te verhogen. In de weer om excellenter te worden en om verschil in plaats van gelijkheid van het gebodene na te streven. Kansen genoeg voor ons land, al moet je tegenwoordig veel beter je best doen om overeind te blijven. Ondertussen lichtte binnen de minister-president toe hoe wij ons moeten transformeren naar meer participatie. Voor het CDA niks nieuws onder de zon, want gemeenschapszin en vanuit het vroegste familieverband samen verantwoordelijkheid dragen zitten ons in de genen. Enfin, mooi plagiaat is niet lelijk.’
Zoals aangegeven wordt dit tijdsbeeld niet verder uitgewerkt. De vraag komt dus bij de toehoorder op wat het CDA met deze ‘snel veranderende, multipolaire wereld met steeds weer nieuwe producten en met technologische innovaties alom’ wil gaan doen. Wat wordt positief benaderd en wat draagt schaduwkanten in zich want deze multipolaire wereld van de mondialisering is zeker niet zonder die schaduwkanten. Het antiglobalisme getuigt daarvan. Brinkman constateert slechts de interbedrijfsmatige aanpassingsprocessen, nodig om de concurrentiestrijd met opkomende industriële grootmachten te kunnen blijven voortzetten. In plaats van een nadere uitwerking springt de senator over naar de binnenlandse beleidsprioriteiten:
‘Het CDA wil niet dat de gaten in de overheidsboekhouding steeds maar met extra belastingen worden gedicht. Met minder overheidsuitgaven valt een betere samenleving te bouwen. Elke scholier zou dat in een maatschappelijke stage van jongs af aan moeten ondervinden. Het toezicht op uitdijende uitgaven voor sociale zekerheid en zorg laat te wensen over. Onze wetgeving is broos aan het worden. Dat zijn wat het CDA betreft kernpunten in het aanpassingsvermogen waar ons collectieve systeem nu voor staat. De MEV en de Miljoenennota schrijven er informatief en uitnodigend over: ons collectieve systeem is te groot, te traag en te complex geworden. Dat is niet een kwestie van ideologie, van meningen, maar domweg van feiten. 50% en meer van wat dit land verdient vloeit door de collectieve kas. Het heeft geen zin wie dan ook daarvan de schuld te geven, want velen van ons dragen ervoor wel enige medeverantwoordelijkheid. Waar het nu om gaat is ons tijdig, nee, tijdiger aan te passen. Onze fractie spreekt, constructief als we zijn, echt van ONS, want onze landgenoten hebben het nog steeds niet zo slecht als her en der wel wordt beweerd. (…)’
Hierbij past een kort commentaar. Hier wordt het verkiezingsprogramma, dan wel partijideologie gebracht, alsof dat duidelijke visionaire perspectieven biedt. Het zijn slechts ideologische uitgangspunten, zonder dat een weidser toetsingskader wordt aangedragen, bijvoorbeeld vanuit wetenschappelijke literatuur. Dat zou het geëigende toetsingskader kunnen zijn om de eigen ideologische en visionaire perspectief verder te ontwikkelen. Dan ontstaat er een vergelijking met hedendaagse en dus eigentijdse wetenschappelijke inzichten, die het tegelijkertijd mogelijk maken om het regeringsbeleid tegen het licht te houden. Deze aanzet zou vanuit de Eerste Kamer mogen worden verwacht om een plagiaat en doublure van de Tweede te voorkomen. Dat ontbreekt dus te enenmale. Een gemiste kans. En wat de slotzinnen [‘Het heeft geen zin wie dan ook daarvan de schuld te geven’] betreft kan inderdaad worden vastgesteld dat alle politici boter op hun hoofd hebben, want Brinkman zelf is destijds een centrale figuur in het politieke web geweest. Hij heeft met zijn CDA een zware verantwoordelijkheid voor de toestand van dit moment mee te dragen vanuit een langdurige CDA-regeringsverantwoordelijkheid. En dat maakt dat deze inbreng een (des te) minder wenkend perspectief bezit, om maar niet te spreken dat hier sprake is van een traditioneel oppositioneel geluid. We besluiten deze eerste inhoudelijke bijdrage dus af met de constatering dat deze eerste indrukken van de eerste spreker (uit een veel langere tekst) geen bijdrage levert voor een kwalitatief hoogstaand toetsingskader wat van een senator verwacht mag worden.
De volgende fractievoorzitter is Hermans, die opvallend genoeg begint met ons politiek kenmerk van het poldermodel:
‘Wij Nederlanders zijn van oudsher polderraars. Dat polderen heeft natuurlijk ook een aantal nadelen. Een soms oeverloos debat over onbenulligheden [sic!]. de bekende bestuurlijke drukte. Vijftig jaar discussie en debat over zeven kilometer autoweg waarvan het onderbed al sinds de jaren zeventig in Midden-Delfland klaarligt.
‘Maar er is ook een positieve kant aan die typisch Nederlandse overlegmentaliteit. In tijden van crisis als het er echt om spant, op momenten van maken of breken, dan staan wij er samen, schouder aan schouder zandzakken te slepen bij hoogwater. Dat was zo bij de wederopbouw; dat was ook zo bij het akkoord van Wassenaar en dat was ook zo bij het begrotingsakkoord van het vorig jaar. En het is nu weer zo, nu het kabinet de handen ineen heeft geslagen met ChristenUnie, SGP en D66. Ik prijs die partijen die hun nek uit hebben durven steken voor pijnlijke maatregelen; pijnlijk, maar noodzakelijk om de welvaart van ons land veilig te stellen. De grootste winst van het akkoord schuilt wat de VVD-fractie betreft in het brede draagvlak voor een solide begrotingsbeleid. Het kabinet kan door met zijn hervormingsagenda. Dat komt de stabiliteit van ons land en de politiek ten goede.
‘De VVD is ook te spreken over de verbeteringen ten opzichte van de voorstellen die daarvoor voorlagen. Minder lastenverzwaring, meer banen en dat gefinancierd met meer bezuinigingen op de overheid, sociale zekerheid en de zorg. Wij erkennen natuurlijk dat wij ook een prijs hebben moeten betalen voor die verbeteringen. Een taks op leidingwater, een hogere belasting op personenauto’s en motorrijwielen en geen verlaging van de motorrijtuigenbelasting. Wij erkennen ook dat er na het akkoord veel zuurs in het vat zit voor de mensen van Nederland.’
Na deze drie alinea’s ontstaat er een natuurlijk breekpunt als de heer Kox (SP) een interrumpeert over met name de laatste alinea. Maar laten we allereerst de bovenstaande inleidende tekst van Hermans waarderen. In de eerste plaats merken we op dat het poldermodel zich in de ogen van de VVD weer in een nieuwe belangstelling mag verheugen maar dit lijkt eerder een gelegenheidsargument dan een principiële stellingname. Een gelegenheidsargument vanwege de politieke verhoudingen die gewijzigd zijn doordat de nieuw ontstane meerderheid na de Tweede Kamer niet overeenkomt met de verhoudingen in de Eerste. De VVD die een sterke traditie kent van weerstand tegen het poldermodel (Bolkestein!) moet nu wel meegaan in onze poldercultuur. De kern van dit probleem ligt echter bij ons kiesstelsel, waardoor verschillende meerderheden in beide Kamers een vast verschijnsel dreigen te gaan worden, met alle risico’s van bestuurlijke chaos van dien. Dat wat betreft de eerste twee alinea’s, waarmee genoeg gezegd is. Ten voordele van Hermans spreekt dat hij later in zijn inbreng in eerste termijn de positie van de Eerste Kamer ter discussie stelt en daarmee indirect ook de wijze van verkiezing van de senaat.
Over de derde alinea geldt hetzelfde wat eerder bij Brinkman werd geconstateerd: reciteren uit het partijprogramma en dat is – kort en krachtig geformuleerd en geconcludeerd – niet de taak van een senator.
Dan nu de heer Kox die met de volgende interruptie komt:
‘Collega Hermans begint meteen met een lofzang op het nieuwe akkoord. Terecht, ik zou misschien hetzelfde doen. Maar het klinkt toch wat vreemd uit de mond van degene die hier een jaar geleden terug bij de algemene beschouwingen zei: we gaan toch niet meemaken dat dingen die langs politieke lijnen in de Tweede Kamer worden afgesproken hier meteen doorgevoerd worden? Dus bent u zich niet wat al te snel rijk aan het rekenen door een akkoord dat aan de overkant gesloten is? Hebt u niet gelezen dat collega Holdijk en collega Kuiper gezegd hebben dat zij zich wel verbonden voelen aan dit akkoord maar dat zij zich daaraan niet gebonden voelen. Dus bent u niet iets te vroeg met uw mededeling dat het kabinet nu verder kan? Had het kabinet zonder dit akkoord niet verder gekund?’
Omdat Kox hier teruggrijpt op uitspraken van Hermans van een jaar geleden toen het kersverse kabinet net was aangetreden en de actuele staatsrechtelijke positie van de senaat een andere was dan ooit te voren, en daarmee verwarring, dan wel een politiek luchtledigheid opleverde, kan deze directe vraag aan Hermans als een vorm van populisme worden opgevat. En zeker ook omdat Kox de uitspraken van Holdijk en Kuiper te eigen bate opvoert. Hier is wederom sprake van afwezigheid van afstandelijkheid die iedere senator zou sieren. Kox toont kortom dezelfde felheid van debat die in de Tweede Kamer gebruikelijk is. In verband met de poging van deze blog om één pagina per spreker te besteden (een deel 1a zou eventueel meerdere voorbeelden kunnen aandragen om het populisme van de senaat te bewijzen; dat geldt ook zeker voor de uitspraak van Hermans ‘Om de energie en de kracht van Nederland en van de Nederlanders vrij te maken, is het nodig dat de overheid een stapje terug doet’, waarop Kox terecht reageert met de opmerking: Collega Hermans poneert weer een stelling[ii]).
Ook de heer Thissen (GroenLinks) interrumpeert later in dit debat op Hermans, maar ook zijn vraag doet teveel aan de soort interventies van de Tweede Kamer denken:
‘Ik hoorde u de loftrompet steken over de kabinetten-Lubbers en het Akkoord van Wassenaar. We zouden het allemaal verschrikkelijk goed hebben gedaan. Dat speelde zich af in het begin van de jaren tachtig. Als ik goed reken, is dat 33 jaar geleden. In die 33 jaar heeft de VVD op 4 jaar na regeringsverantwoordelijkheid gedragen voor dit land. En toch zegt u dat er veel minder overheid moet zijn en veel meer ruimte voor de samenleving. Uw invloed is dus eigenlijk maar heel beperkt. U hebt blijkbaar last van andere partijen. U krijgt uw visie er niet door. Wat bedoelt u met “minder overheid en meer samenleving”? U zegt: wij willen bouwen op mensen met talenten. Ik ken heel veel mensen met talenten die verschrikkelijk graag willen meebouwen aan de samenleving, maar wie de toegang tot meedoen is ontzegd door slagbomen. Minister Dijsselbloem heeft het over een miljoen mensen die graag willen werken. Wat hebt u in uw visie aan hen te bieden? Of hebt u hen al financieel en sociaal afgeschreven?‘[iii]
Zeker ook als Thissen vervolgens spreekt van een ‘grabbeltonakkoord’, dan klinkt dan niet ‘senatoriaal’, waarmee niet wordt bedoeld dat de senaat deftig taalgebruik hoort te hanteren, maar minder straatvechterstaal dan in de Tweede Kamer. En ‘grabbeltonakkoord hoort tot die categorie. Dat akkoord wordt duidelijk niet serieus genomen.
Na een volgend interruptiedebat met Kox komt Hermans met zijn voorstel de ‘nieuwe’ status van de Eerste Kamer in aan de orde te stellen:
‘Er wordt wel eens beweerd dat het kabinet een fout heeft gemaakt door te gaan regeren zonder een meerderheid in deze Kamer. Die kritiek doet echter geen recht aan de conduitestaat van dit huis. Waar de Tweede Kamer de politieke overwegingen op de eerste plaats zet en de wetstechnische op de tweede, ligt in dit huis het primaat bij wetgeving en kwaliteit van wetgeving. De kritiek op het kabinet gaat ook geheel voorbij aan het snel veranderende politieke landschap. De verkiezingen voor de Tweede Kamer en die voor de Provinciale Staten lopen bijna nooit parallel. Dat was natuurlijk in 1980 ook al zo, maar Nederlanders wisselen sneller dan ooit van politieke voorkeur. In 1963 wisselden 9 zetels van kleur bij de verkiezingen voor de Tweede Kamer. In 1977, toen ik in de Kamer kwam, waren dat er 19. En nu, in 2012 waren het er maar liefst 46. Dat leidt bijna automatisch tot grote complexiteit in besluitvorming, wie er ook aan het roer staat. De meerderheid van vandaag kan morgen de minderheid zijn. Dat is weliswaar geen zekerheid, maar wel een scenario waarmee we de komende jaren serieus rekening moeten houden. Is dat een probleem voor dit huis? De Eerste Kamer heeft van de bijna 300 wetten van het afgelopen jaar er slechts 3 afgewezen. Bewijst het akkoord over de begroting van 2014 niet dat met die complexiteit goed te leven valt? En is het zoeken naar meerderheden niet de kern van het werk van een politici? Maakt die complexiteit niet het beste in ons wakker? De wil er samen de schouders onder te zetten, om zakken door te geven bij hoog water?’
Hierop volgt wederom een stekelige opmerking van de kant van de SP:
‘De heer Kox (SP): Voor mij, afkomstig van de Brabantse zandgrond, blijven polders wat ingewikkeld. Voor ons is dat een enigszins vreemd verschijnsel.
De heer Hermans (VVD): Nederland is iets groter dan Brabant. Dat weet u, toch?
De heer Kox (SP): Ja, maar Nederland is ook iets groter dan Holland en dat vergeet u wel eens.
De heer Hermans (VVD): Friesland ook, dat klopt.’[iv]
(…)
‘De heer Kox (SP): De vraag was: had het kabinet voort gekund met een minderheid in deze Kamer, of niet? Vorig jaar beweerde u het tegenovergestelde. Ik ben niet van de polder, zei ik al. Het beeld dat de polder bij hoogwater beschermd moet worden met zandzakken op de dijken, getuigt van een beperkte visie. In principe moet je ervoor zorgen dat de dijken goed genoeg zijn. Het is de vraag of het kabinet niet juist bezig is om de dijken structureel te ondermijnen. Nog eens: is het een probleem dat uw kabinet geen meerderheid heeft in deze Kamer of niet? U moet kiezen voor het een of het ander.’[v]
Deze bewoordingen horen mijns inziens in de Eerste Kamer niet thuis.
Met een afsluitende opmerking van Hermans over zijn intentie sluiten we dit deel van de beraadslagingen af:
‘Ik heb aangegeven dat we in Nederland gewend zijn om te polderen en met elkaar tot akkoorden te komen. Als het echt heel moeilijk wordt, zetten we er samen de schouders onder. En het is heel moeilijk. Hoe meer schouders eronder, hoe meer handen die zakken kunnen doorgeven, des te beter de polder kan worden beschermd tegen het hoge water. Dat heb ik betoogd. Ik wil nu ingaan op de positie van de Eerste Kamer en het feit dat de complexiteit van ons politieke systeem enorm is toegenomen door de heel snel wisselende meerderheden in de Nederlandse samenleving. Ook door de verschillende tijdstippen van verkiezingen kunnen zich extra problemen voordoen. Het vinden van werkbare meerderheden in de Tweede en in de Eerste Kamer om te komen tot een politieke opstelling van het kabinet wordt hierdoor lastiger. Dat loopt als een “blauwe draad” door mijn betoog.’
En Van Boxtel (D66) vraagt Hermans zich uit te spreken over zijn partijgenoot en fractiegenoot De Grave:
‘Ik heb collega Hermans horen zeggen dat hij het spannend vindt. Kiezers wisselen en meerderheden wisselen. Over de rol van de Eerste Kamer zegt hij: die is zoals die is. Mijnheer Hermans, wat vindt u dan van de uitspraken van uw fractiegenoot Frank de Grave, die iedere keer in de media doet voorkomen alsof we met een onwerkbare constructie in de Eerste Kamer zitten?’[vi]
Ook dit soort opmerkingen en verwijzingen hoort alleen in de Tweede Kamer thuis.
En de heer Kuiper (ChristenUnie) probeert de formatie opnieuw te evalueren:
‘U bent een groot voorstander van polderen. Dat ben ik ook. Het is een groot goed dat we goed overleg hebben in ons land. Was het dan niet beter geweest om bij de formatie van dit kabinet te overwegen om een vijfpartijencoalitie te maken?
De heer Hermans (VVD): Bij de formatie en de verkenning is nadrukkelijk naar voren gekomen dat de twee partijen die nu de coalitie vormen, het zouden moeten gaan doen. Voor die lijn is gekozen.
De heer Kuiper (ChristenUnie): U geeft nu een formeel antwoord.
De heer Hermans (VVD): Dat is niet formeel, dat is de realiteit.
De heer Kuiper (ChristenUnie): Dat hebben we al heel vaak gehoord, maar de akkoorden die nu telkens gesloten worden, stellen u eigenlijk in het ongelijk. Achteraf was het wellicht toch beter geweest om bij de formatie van het kabinet meer te letten op de verhoudingen in beide Kamers en om effort te steken in een vijfpartijencoalitie.’[vii]
De volgende spreker is de heer Marcel de Graaff (PVV):
‘Voorzitter. Wellicht herinneren een aantal leden van deze Kamer zich dat ik tijdens de vorige algemene politieke beschouwingen al direct in de eerste termijn een motie van wantrouwen heb ingediend tegen dit kabinet. Tot mijn spijt heeft die motie het toen niet gehaald. Ik kan u echter verzekeren dat de leden van mijn fractie nog steeds geen enkel vertrouwen hebben in dit kabinet, en wel om een aantal redenen.’
Deze openingszin van de spreekbeurt van de PVV wordt hierbij weergegeven omdat alle fracties hier de revue passeren, en daarom dient deze fractie in dit overzicht te worden opgenomen. Maar deze ‘herinneringsmededeling’ wijst er slechts op dat deze partij geen rekening wenst te houden met de bestaande tradities en mores binnen de Staten-Generaal en dus moties indient zonder eerst aan te horen wat de regering te zeggen heeft. Dit is politiek geen constructieve opstelling en daarmee plaatst deze partij zich buiten de orde van het bestaande kwaliteitskader van de Eerste Kamer, hoe groot de electorale aanhang van de PPV ook mag zijn. Die aanhang verdient respect, maar tegelijkertijd wordt die massale aanhang ook slechts mogelijk gemaakt door de inbreng van de traditionele partijen, die geen visie weten te ontwikkelen en daarmee zelf hun negatieve spiraal van verminderde geloofwaardigheid veroorzaken. Hier geldt de wet van de politiek communicerende vaten: hoe beter de PVV het doet, hoe groter de teruglopende electorale aanhang van de traditionele partijen.
De volgende spreker is mevrouw Barth (PvdA). Zij is wat mij betreft de enige die met een visie komt en een inbreng heeft die het stempel of predicaat meekrijgt van de senaat ‘waardig’. De eerste alinea tot aan de interruptie van Kox wordt hieronder weergegeven:
‘Voorzitter. “Zeker in een hoogontwikkelde industriële samenleving zijn abrupte beleidsveranderingen niet mogelijk. Maar daarom zijn de kleine veranderingen niet onbelangrijk. De verlegging van het beleid met tien graden kan uiteindelijk het verschil zijn tussen oorlog en vrede. (…) Marges gebruiken is soms het verschil tussen een spiraal naar beneden of naar omhoog. Het verschil tussen uitzichtloosheid en perspectief, tussen hoop en wanhoop.” Aan het woord is Joop den Uyl in misschien wel zijn beroemdste essay “De smalle marge van democratische politiek”. Wie het herleest, wordt verrast door de wijsheid en actuele waarde van dit 43 jaar oude verhaal. Nederland is een land van minderheden waarin het sluiten van politieke compromissen onontkoombaar is. Naast Luxemburg en Zwitserland is Nederland bovendien het enige Europese land waar nog nooit een volledige kabinetswissel heeft plaatsgevonden. Een nieuw kabinet neemt altijd beleid van het vorige mee. De marge van het kabinet-Rutte/Asscher wordt ook nog eens zeer beperkt door de diepe internationale economische crisis waarmee ons land in 2014 voor het zesde achtereenvolgende jaar geconfronteerd wordt. Het kabinet ziet zich gesteld voor de bijkans onmogelijke opgave om de overheidsfinanciën op orde te brengen en tegelijkertijd te investeren in werkgelegenheid; om te voldoen aan Europese eisen van begrotingsdiscipline en tegelijkertijd de concurrentiepositie van ons land te versterken; om de triple-A-status, die Nederland op de financiële markten nog steeds heeft, te beschermen en zo de rente laag te houden, en om tegelijkertijd te investeren in een solide, sociale en duurzame toekomst van ons land. Dat lukt alleen maar met zorgvuldigheid, wijsheid en bedachtzaamheid. Geen hippe begrippen, maar ze zijn broodnodig. Onze ingewikkelde maatschappij is een porseleinkast en zoals bekend richten te dikke, te onbeheerste of te snelle dieren daarin al snel een grote puinhoop aan. Vanuit deze barre werkelijkheid heeft onze fractie het kabinet vorig jaar opgeroepen, op zoek te gaan naar een zo breed mogelijk draagvlak voor zijn beleid. We zien dat het kabinet dat met verve heeft gedaan. Zowel politiek als maatschappelijk heeft het kabinet verbindingen gelegd, met als meest recente resultaat de afspraken met de Tweede Kamerfracties van VVD, PvdA, D66, ChristenUnie en SGP. Onze fractie acht het aan de hand daarvan bijgestelde pakket voor 2014 evenwichtig en waardeert de verantwoordelijkheid die de drie oppositiefracties aan de overkant van het Binnenhof hebben willen nemen. Voor niemand in Nederland biedt de begroting een jubelverhaal; dat zit er in de huidige omstandigheden simpelweg niet in, maar het kabinet heeft veel creativiteit aan de dag gelegd bij het zoeken naar draagvlak, het vormgeven van noodzakelijke bezuinigingen en het creëren van ruimte voor investeringen. En dat binnen, nogmaals, zeer beperkte bewegingsruimte. Er zijn mensen die stellen dat deze crisis niet alleen een economische, maar ook of misschien wel juist een politieke crisis is. Nederland is in 2012 in een triple dip beland omdat burgers de hand op de knip gingen houden. Dat deden zij omdat ze zeer onzeker waren geworden: van wangedrag van bankiers, van opeenvolgende kabinetscrises, van politieke pogingen om de smalle marge te ontkennen en radicale breuken te veroorzaken, en van een te lang vertoon van onmacht in Nederland en Europa om tot gezamenlijk gedragen maatregelen en oplossingen te komen.[viii]
Waarom noem ik deze inleiding van het betoog van Barth ‘senaatwaardig’? omdat alle elementen die genoemd moeten worden voor een politieke beoordeling van het regeringsbeleid aanwezig zijn. Ze worden ook verder uitgewerkt in een mijns inziens voortreffelijke inbreng. En dit oordeel is niet politiek gekleurd omdat ik principieel partijloos ben. De belangstellende raad ik aan de gehele tekst op de site van de Eerste Kamer te lezen. Interessant is dat Barth zich terecht erg kritisch opstelt ten opzichte van het begrip participatiesamenleving, zoals door de Troonrede geïntroduceerd.[ix] Voor de PvdA geldt er geen transformatie van de klassieke verzorgingsstaat naar de participatiesamenleving, maar:
‘(…) Wij denken inderdaad dat de verzorgingsstaat er is, er hoort te zijn en er hoort te blijven. In de cijfers van de begroting en de ontwikkeling van de uitgaven aan zorg en sociale zekerheid, ook voor de komende jaren, zien wij geen enkele reden om te veronderstellen dat het einde van de verzorgingsstaat nabij is. We zeggen echter wel dat je die anders moet invullen. (…)’
Deze zienswijze wordt door de sociale wetenschappen bevestigd.
De volgende spreekbeurt komt vervolgens toe aan de heer Kox zelf. Aangezien zijn inleiding een ‘compliment’ is aan de voorzitter van deze Kamer, is de lezer geneigd te veronderstellen dat het traditie is om een spreekbeurt aan te vangen met luchtige opmerkingen:
‘Voorzitter, laat ik met u beginnen: u stond er goed op vandaag. Er staat een mooie foto en een mooi artikel in de Volkskrant; dat hebben we allemaal gezien, toch? U bent per slot van rekening onze Voorzitter. Wij, fractievoorzitters en kabinet, moeten er nog maar voor zorgen dat wij er straks ook zo mooi op staan. Het kabinet zit er in ieder geval klaar voor. De tweede rij is wat dunner, maar de eerste rij is toch een mooie club. Fijn dat u hier allemaal bent. Een cynicus zou zeggen “Dan bent u een hele dag van de straat”, maar u kent mij: ik ben geen cynicus. Ik zeg dus dat ik blij ben dat u hier met z’n allen de hele dag bij ons te gast bent. Ik heb de hoop en het gevoel dat dit wederzijds zal zijn. Hoe dan ook, we zijn tot elkaar veroordeeld: zonder regering geen begrotingsvoorstellen en zonder senaat geen begrotingswetten. Zo zit ons tweekamerstelstel in elkaar, al lijkt niet iedereen in het land dat altijd even scherp op het netvlies te hebben. Dat is begrijpelijk, want deze Kamer doet meer aan reflectie dan aan promotie.’
Hier wordt de brug gevormd van publicitaire foto’s naar promotie van de Eerste Kamer waarvoor al een opdracht aan de premier door de ‘overzijde’:
‘Wellicht komt er meer aandacht voor dit deel van de Staten-Generaal als het kabinet ons zijn visie op de toekomst van deze Kamer presenteert, zoals de minister-president aan de Tweede Kamer heeft toegezegd. Met het 200-jarig bestaan van de senaat in 2015 voor de boeg, en met nogal wat verwarring over de rol van de Eerste Kamer in de samenleving, is de tijd er rijp voor. Het is bekend dat mijn fractie al veel langer aandringt op herbezinning op het tweekamerstelsel. Eén Kamer lijkt ons in beginsel democratischer en transparanter. Naar gelang de inrichting van die Kamer, kan het parlement zich dan wellicht beter te weer stellen tegen pogingen van Brussel om over ons te bazen op gebieden waarop wij dat niet op prijs stellen. Als het kabinet voorstellen in die richting wil uitwerken, zal mijn fractie er met een positieve grondhouding naar kijken. Dat is iets anders dan een deel van het parlement willen afschaffen omdat het het kabinet nu toevallig in de weg zou zitten. Ziet het kabinet dat ook zo? Dat laatste past immers meer bij een bananenrepubliek, zoals ik al bij interruptie zei. Je kunt veel van Nederland zeggen, maar we hebben geen bananen en we zijn geen republiek. Ik ben overigens blij met de inbreng van collega Hermans, waarin hij aandrong op een fundamentele discussie, ook hier in de Kamer, over ons parlementaire stelsel, zoals hij het formuleerde. Ik zie dat als meer dan alleen een opmerking bij de algemene politieke beschouwingen. Wij moeten straks eens kijken hoe wij dit tot een uitspraak van de hele Kamer kunnen maken. Ik vind het fijn als het kabinet iets zegt over ons, maar ik vind dat wij zelf ook iets over ons functioneren zouden moeten zeggen. Als VVD en SP voor een voorstel zijn, dan moet er, in de huidige politieke verhoudingen, wel een meerderheid voor te halen zijn. Laat ik eerst opmerken dat onze premier er nu dik drie jaar zit. En al die tijd leidt hij een regering die — dat is uniek voor de Nederlandse verhoudingen — niet op voorhand kan rekenen op voldoende steun in de Staten-Generaal. Dat is geen sinecure in tijden van crisis en dus een reden om hem te bedanken voor zijn inzet en zijn enthousiaste pogen om ons land uit de crisis te halen. Bij alles wat ik vandaag zal zeggen, heb ik geen enkele twijfel aan de goede bedoelingen van de premier en zijn kabinet, maar — het is niet anders — met goede bedoelingen alleen kom je er niet, zo zei mijn moeder. Groei en banen, daar gaat het om, zei Diederik Samsom vorig jaar, in navolging van Emile Roemer. Zo is het maar net. Wel, de werkloosheid stijgt schrikbarend en Nederland doet het qua economische groei slechter dan omringende landen. Dan is het, denk ik, niet vreemd dat de bevolking het niet meer zo ziet zitten met dit kabinet. Of vergist het volk zich wellicht? Dat is ook altijd een optie. Wat denkt de minister-president hiervan?’[x]
De volgende spreker is ook al een eerder genoemde senator en wel Van Boxtel (D66) en ook hij staat stil bij dit bijzondere kabinet:
‘Voorzitter. Het zijn bijzondere tijden met een bijzonder kabinet. De economie zit al enkele jaren in het slop, de economische groei is lang afwezig geweest, sinds 2008, en de overheidsfinanciën zijn nog steeds niet in evenwicht. Ondertussen is onze samenleving drastisch veranderd. Van een getraumatiseerde, overwegend witte samenleving van zo’n 10 miljoen Nederlanders na de Tweede Wereldoorlog naar bijna 17 miljoen Nederlanders, waarvan velen met wortels in andere landen of continenten. Onze open, tolerante samenleving bloeide op in de jaren zestig en zeventig. Werk genoeg en veel jonge mensen, die genoeg hadden van besloten elites en die inspraak en medezeggenschap wilden. De bomen leken tot in de hemel te groeien. Sterker nog, we dachten de hemel op aarde te scheppen. Dodelijke ziekten werden veelal chronisch. Eeuwig leven voor de dood leek binnen bereik. We reisden de wereld rond en deden overal zaken. Cultuur was rijkelijk in variatie, vernieuwend en inspirerend. Een nieuwe gouden eeuw, werd al weleens gezegd. We democratiseerden en werden allemaal beter opgeleid. Maar ergens ging het mis. De bankencrisis en de eurocrisis hebben het vertrouwen van velen geschaad en de opgelopen wonden zijn nog niet geheeld. Ook de aanslagen op onze democratie, met de terreur in New York en Washington, de moord op Pim Fortuyn en de moord op Theo van Gogh, hebben het grondvlak van onderling vertrouwen in ons land laten barsten. De digitale revolutie — mevrouw Barth sprak hier ook al over — gaf plotseling iedereen een stem, via mobiel, via e- mail, Facebook en Twitter. Nieuwe netwerken ontstonden, lokaal, nationaal en internationaal. Het bracht winst en verlies. Het bracht winst: verbonden kunnen zijn, je stem laten horen en totalitaire regimes laten wankelen. Nieuwe handel en diensten kwamen op. Het bracht echter ook verlies: anoniem schelden, oude vertrouwde structuren die op de helling gingen, zoals bedrijven die de boot misten naar klanten en daardoor verdwijnende werkgelegenheid, en digitale terreur. Het maatschappelijke en politieke debat verscherpte.’
De inbreng van de volgende spreker, de heer Thissen (GroenLinks):
‘Voorzitter. Meedoen kan niet zonder grond onder je voeten. Of: waarom de verzorgingsstaat conditio sine qua non is voor de participatiesamenleving. De Koning zei namens de regering in zijn eerste troonrede: “dat de klassieke verzorgingsstaat langzaam maar zeker verandert in een participatiesamenleving. Van iedereen die dat kan, wordt gevraagd verantwoordelijkheid te nemen voor zijn of haar eigen leven en omgeving.”
Thissen heeft volkomen gelijk dat ‘de verzorgingsstaat conditio sine qua non is voor de participatiesamenleving’. De reden van dit gelijk is dezelfde als bij Barth aangegeven: in de sociale wetenschappen, i.c. de sociologie bestaat consensus over het bestaan van de verzorgingsstaat (prof. Piet Thoenes heeft een standaardwerk over de Nederlandse verzorgingsstaat geschreven).
Met dit commentaar wordt deel 1 afgesloten, maar niet zonder de laatste sprekers in de eerste termijn van deze algemene politieke beschouwingen ook aan het woord te laten, maar nu nog zonder commentaar. Wordt dus vervolgd.
De heer Kuiper (ChristenUnie):
‘Voorzitter. Volgende maand beginnen de festiviteiten ter gelegenheid van 200 jaar Koninkrijk. Nederland is in die twee eeuwen opgeklommen tot een rijk en hoogontwikkeld land. De viering vindt echter plaats te midden van een ernstige financieel-economische crisis in Europa, die ook ons land voor grote uitdagingen stelt. Dit kabinet wil Nederland sterker uit de crisis laten komen. Dat hebben we vaak gehoord. Dat is ook goed, maar wat betekent dat? “Sterker uit de crisis” betekent voor de ChristenUnie niet alleen deugdelijk financieel beleid. Het heeft ook morele en politieke componenten. “Sterker uit de crisis” betekent een gemeenschappelijke inzet voor het algemeen belang, bouwen aan een sterke samenleving en zorgvuldige aandacht voor instituties en publieke organisaties die dat mogelijk maken. Te vaak is de politiek een stoorzender en breekt ze het vertrouwen van burgers af door wisselvallig optreden. Behartiging van publieke belangen vraagt continuïteit en stabiliteit. Dat motiveert burgers om zich in te zetten voor de publieke zaak en dat helpt om Nederland sterker uit de crisis te laten komen. Bij de herdenking van 200 jaar Koninkrijk is het nodig om opnieuw te investeren in politiek vertrouwen en in stabiele instituties die ons land dragen en sterker maken. Dat is bij deze algemene politieke beschouwingen het thema voor de ChristenUnie.’
De heer Holdijk (SGP) durft als enige een globale visie te formuleren:
‘Voorzitter. Mijn beschouwing bevat een globale visie op enkele aspecten van de troonrede en de Miljoenennota. De premier kan ondertussen misschien het woord (toekomst-)visie niet meer horen, maar het is in elk geval duidelijk dat er onder de coalitiepartijen geen gemeenschappelijke ideologie ligt. De onderscheiden ideologieën zijn niet uitgeruild. Veel dagdromen over de toekomst zouden overigens nachtmerries worden als ze werkelijkheid werden. Intussen wordt wel in een toekomstrichting gewezen: de omslag van verzorgingsstaat naar de participatiesamenleving die al vele malen ter sprake is gekomen. Dat is geen nieuw idee. Sinds de jaren tachtig is het onder andere benamingen bekend en er is sindsdien ook voorzichtig een begin mee gemaakt. Het lijkt mij in de troonrede tamelijk idealistisch gesteld dat mensen in deze tijd hun eigen keuzes willen maken, hun eigen leven willen inrichten én voor elkaar willen kunnen zorgen. Veel te kiezen lijkt er echter niet. Het idee komt louter voort uit de financiële noodzaak van bezuiniging. De noodzaak van de omslag is helder, maar het is bitter dat dit juist moet gebeuren in een periode van economische stagnatie of neergang. Dat zal spanningen geven en verzet oproepen en daarmee is het een lastige opgave voor de overheid en een moeizaam leerproces voor de burgers. Ik kom daar aan het slot van mijn betoog nog even op terug.’[xi]
De heer Nagel (50Plus):
‘Mevrouw de voorzitter. Deze beschouwingen staan onmiskenbaar in het teken van het feit dat Nederland het duidelijk minder goed doet dan de omringende landen. Het zou me dan ook niet verbazen, nee, ik ben ervan overtuigd, dat premier Rutte de enige premier in Europa is die niet door de Amerikanen wordt afgeluisterd. Ik heb dit gisteren al getwitterd en collega Brinkman heeft hier vanochtend ook op geduid.
Ons politieke systeem is verworden tot een wildwestprairie met kunstgras waar enerzijds een graag regerende VVD tot bijna alles bereid is en waar anderzijds een eveneens op macht beluste partij, D66, vergeet waarom zij destijds is opgericht. Het gedragspatroon van de VVD is onnavolgbaar. Eerst ging de partij in zee met een, naar eigen zeggen, onbetrouwbaar gebleken gedoogpartner. Vervolgens werd er een coalitie gemaakt met wat in verkiezingstijd nog werd afgeschilderd als de grootste politieke tegenstander annex het ongekende rode gevaar, de Partij van de Arbeid. Nu is er een akkoord gesloten met drie oppositiepartijen, waaronder de ver van het liberale gedachtegoed verwijderde SGP. Kennelijk smaakten de eerder op het staatkundig gereformeerde offerblok gebrachte onderwerpen als de weigerambtenaar en de koopzondagen naar meer. Voorts is er nog de grote overeenkomst tussen het torentje van Pisa en het torentje op het Binnenhof, waarin premier Rutte scheefwoont zonder dat dit wordt aangepakt.’[xii]
De heer Koffeman (PvdD):
‘Voorzitter. Veel burgers vertrouwen de overheid niet meer. Dat is niet alleen het geval in landen als Saudi-Arabië, waar de overheid de eierstokken van vrouwelijke burgers zegt te beschermen via een verbod om auto te rijden. Het is ook het geval in de Verenigde Staten, waar de president zijn ambt letterlijk luister bijzet door de telefoon van bevriende staatshoofden stelselmatig af te luisteren en tegelijk ook de burgers van andere staten een luisterend oor te bieden zonder dat ze dat zelf weten.’[xiii]
En tot slot de heer De Lange (OSF):
‘Mevrouw de voorzitter. Ik heb er de hele dag naar uitgekeken, maar nu ik als laatste spreker in het debat van vandaag aan de beurt ben, is het wel duidelijk: hij komt niet. Ik doel natuurlijk op Olli Rehn, de nooit gekozen begrotingspaus van de Europese Commissie die regelmatig ex cathedra spreekt, zich nooit vermoeit met democratische tegenwerpingen van wie dan ook en die nationale regeringen aan zijn budgettaire leiband houdt. We zullen het moeten doen met zijn plaatsvervangers op aarde, of althans in Nederland: premier Rutte en zijn ministers. Het zij zo.’
[i] Stenogram Eerste Kamer 2013, 29 oktober, p. 2