Tags
In Nederland is het spel democratisch, maar de uitkomst niet (Column Zihni Özdil, Vrij Nederland, 25-1-20)
Ons beeld van Nederland als voorbeeld-democratie is dringend aan vervanging toe, schrijft Zihni Özdil. ‘Hoe noem je een land waar het politieke spel democratisch is, maar de uitkomsten dictatoriaal?’
Onlangs dineerde ik uitgebreid met rechtsfilosoof en Democratie-Fluisteraar des Vaderlands Bastiaan Rijpkema. Hij legde mij uit wat illiberal democracies (onvrije democratieën) zijn. Die term is in 1997 gemunt door de Amerikaanse journalist Fareed Zakaria. Inmiddels is het in de politieke wetenschappen een gangbaar begrip om landen te beschrijven met een regering, een parlement en oppositiepartijen, met verkiezingen, maar met weinig of geen vrijheid van meningsuiting, weinig of geen vrijheid van vergadering, nauwelijks of geen vrije pers. Landen als Turkije of Rusland zijn typische voorbeelden van illiberal democracies.
De auteur is historicus en heeft een uitleg van rechtsfilosoof Rijpkema gekregen over het relatief nieuwe begrip ‘illiberale’ democratie dat in feite een begrip is dat een innerlijke tegenstrijdigheid inhoudt aangezien met name communistische (China) en semi-communistische (Rusland) landen zijn met een éénpartijbestel waarbij oppositiepartijen tegengewerkt of verboden zijn. Dat zijn dus überhaupt geen democratische landen in de westerse betekenis van het woord. Waarom dan zo’n nieuw begrip in de politicologie ingevoerd? Je kunt het alleen als een trendmatige opvatting gebruiken en behandelen omdat het geen definitie kan zijn want een zinloos woord of begrip dat alleen door populisten in de mond wordt genomen. Het ontbreekt namelijk aan innerlijke consistentie vanwege die genoemde innerlijke tegenstrijdigheid. Dat woord mag dus niet in het formele jargon van de politicologie worden opgenomen.
Maar een historicus is gemiddeld – afhankelijk van het doorlopen van het historische curriculum waarin staatsrecht al dan niet is opgenomen – niet zo kritisch op een ander vakgebied dat hij in staat is om door te vragen. Ik ben dus benieuwd wat Rijpkema op mijn stelling voor antwoord heeft.
Verrek, dacht ik toen, dit is interessant. Meteen vroeg ik Rijpkema hoe we Nederland dan moeten noemen. Hoe bedoel je, vroeg hij. Ik keek hem expres heel ernstig aan en zei toen: ‘Laten we eerst eens samen alles op een rijtje zetten.’ Dat deden we.
VRIJE VERKIEZINGEN
Op alle internationale ranglijsten behoort het electorale systeem van Nederland tot de democratische top. Bijna geen enkel land kent vrijere en eerlijker verkiezingen. Ook de rechterlijke macht in Nederland – die medeverantwoordelijk is voor toezicht op vrije verkiezingen – is onafhankelijk.
Dit is een vreemde start van een vraag die duidelijk genoeg is: ‘Hoe moeten we Nederland noemen?’ Het antwoord luidt eenvoudig en duidelijk: ‘een democratische rechtstaat.’ Dan begin je niet met vrije verkiezingen, want als je dat formeel doet, dan kun je ook constateren dat waarnemers in dubieuze landen ook constateren dat er vrije verkiezingen, zoals in Rusland worden gehouden als er geen fraude van welke aard ook zijn gehouden. Bovendien had Rijpkema ook een verdere uitleg en toelichting kunnen geven: wat betekent een democratie en wat betekent een rechtsstaat? Dat was een logische start geweest vanuit de collegebanken, maar mogelijk niet tijdens een gezellig etentje.
VRIJHEID VAN MENINGSUITING
Ook op het gebied van vrijheid van meningsuiting is Nederland een topland in de wereld. Maar wel iets minder top dan wat betreft verkiezingen. Omdat we nog een paar juridische belemmeringen – zoals het verbod op ‘beledigen’ – hebben. Maar columnisten, journalisten, media en politici genieten een zeer hoge mate van vrijheid om de regering te bekritiseren. Zo wacht mij geen gevangenisstraf, marteling of doodseskader na publicatie van dit essay.
En uitgerekend hier wordt de noodzaak van mijn abstracte startpunt bevestigd qua juistheid ervan: als was uitgelegd wat democratie, apart van rechtsstaat – want twee losstaande, maar wel samenhangende begrippen – dan had nooit ‘het verbod op beledigen’ als ‘juridische belemmeringen’ genoemd mogen worden omdat daarmee burgers juist worden beschermd. Beledigen is in juridisch ‘primitieve’ samenlevingen aan de orde van de dag, maar een ontwikkelde en dus juridisch uitgekristalliseerde, geprononceerde beschaving kent het beledigingsverbod, al dan niet gedetailleerd uitgewerkt, zoals bij ons.
PARLEMENT
Nu begint de schoen te wringen. Ik heb zelf als Tweede Kamerlid gezien dat vrijwel alle Nederlandse parlementariërs keihard werken om vanuit hun perspectief Nederland beter te maken. Tegelijkertijd zijn de regels van het politieke spel problematisch. Zo kent ons land een uitzonderlijk hoge fractiediscipline. Het is hoogst ongebruikelijk dat een Kamerlid tegen de lijn van de fractie stemt. Als je dat wel (vaak) doet, word je als lastig gezien. Door je eigen fractievoorzitter, maar ook door de parlementaire pers. Waardoor de kans kleiner wordt dat je de volgende keer weer op de verkiezingslijst wordt gezet, ook al druist dat in tegen de grondwettelijke plicht dat Kamerleden ‘zonder last’ hun werk moeten doen.
Ook hier worden oppervlakkige formuleringen gebezigd door de auteur omdat hij geen rekening houdt met de handicap dat ons land a. met een klein grondgebied b. religieus uiterst pluriform land met in vroeger eeuwen bijna burgeroorlogen zoals in het heden nog steeds in Ierland, maar ten onzent de Hoekse en Kabeljauwse twisten of de rekkelijken en preciezen, vrijzinnigen en orthodoxen, etc. een garantie vormden voor moeizame politieke besluitvormingsprocessen, waarmee wij al vele eeuwen ervaring hebben opgedaan en vandaar ook ons roemruchte poldermodel dat dus effectief een burgeroorlog heeft voorkomen.
Dat poldermodel brengt óók nadelen mee zoals tergend langzame besluitvorming omdat alles, maar dan ook letterlijk alles overlegd moet worden en wederom vaak wéér in herhalingsronden. Maar dat heeft uiteindelijk toch een stabiel evenwichtspunt bereikt waarmee de vrede is gehandhaafd en ons ook roem heeft gebracht. Vandaar dat juist hieruit onze tolerantie en verdraagzaamheid zijn ontwikkeld, werkenderwijs. Kom daar in andere landen maar eens om.
Dat er noodzakelijkerwijs ‘regelingen’ en ‘ordeningen’ moesten worden aangebracht zoals fractiediscipline, geheime achterkamertjesoverleg en achterhouden van informatie wordt in dit uiterst pluriforme democratie pure noodzaak. Na deze toelichting mijnerzijds zou de auteur daar de logica van kunnen inzien.
Ons politieke bestel is – met in achtneming van eeuwenlange politieke strijd en bloedige veldslagen vanuit de Tachtigjarige Oorlog tegen Spanje waarvoor financiële fondsen bij elkaar gebracht/gesprokkeld moesten worden – stabiel en krachtig geworden, ook al bestaan er veel knelpunten en bestaan er doorlopende onvredegevoelens, ook bij mij overduidelijk aanwezig zoals ik (ook) principieel partijloos ben geworden uit onvrede over de partijpolitieke structuur van ons land: totaal archaïsch.
Zelfs wanneer de regering liegt, misleidt of informatie achterhoudt: moties van wantrouwen blijven kansloos.
De toegenomen politieke fragmentatie en partijpolitieke versplintering van de beide Kamers der Staten-Generaal maken het verschijnsel van vastgetimmerde regeerakkoorden alleen maar noodzakelijk omdat we anders in Italiaanse toestanden terechtkomen met om het jaar weer nieuwe verkiezingen. ‘Liegen’ en ‘misleiden’ is ook tot de overlevingsstrategieën gaan behoren want op ‘nieuwe’ verkiezingen zit niemand – op de oppositie na – te wachten. Het is de politieke cultuur die de echte boosdoener is, waardoor het electoraat ‘procesmatige’ dat niet meer kan volgen, noch begrijpen.
Voor Kamerleden van politieke partijen die aan het regeren zijn, levert dit een extra probleem op: het principe van dualisme – ‘de regering regeert, de Kamer controleert’ – kunnen ze niet meer naleven. De dagelijkse praktijk in het huidige Nederlandse parlement is dat altijd minimaal 76 zetels het beleid van de regering steunen. Zelfs wanneer de regering grote fouten maakt. Zelfs wanneer de regering liegt, misleidt of informatie achterhoudt: moties van wantrouwen blijven kansloos. Want de oppositie zal nooit 76 stemmen steun krijgen.
Ook het argument ‘populisme’ kan vanuit overlevingstactiek begrepen worden maar tot mijn spijt is het de auteur met zijn korte lidmaatschap van de Kamer niet gelukt om die ervaring op te doen die het hem mogelijk had moeten maken om die onzichtbare ‘onderlagen’ van het Nederlandse politiek toneel beter te leren kennen.
TRANSPARANTIE
Artikel 68 van de Grondwet luidt: ‘De ministers en de staatssecretarissen geven de Kamers elk afzonderlijk en in verenigde vergadering mondeling of schriftelijk de door een of meer leden verlangde inlichtingen waarvan het verstrekken niet in strijd is met het belang van de staat.’
Een transparante overheid is een van de pijlers van een vrije, open en democratische samenleving. Burgers hebben het recht om te weten hoe hun regering tot beleidsbesluiten komt. Media – specifiek de parlementaire pers – kunnen zo hun rol als kritische volger, onderzoeker en duider van de politiek vervullen. Toen ik als Tweede Kamerlid voor GroenLinks schriftelijke vragen stelde over de verengelsing in het hoger onderwijs, gaf minister Van Engelshoven (D66) antwoord. Tweede Kamerlid Harry van der Molen (CDA) bleek vrijwel identieke vragen te hebben gesteld, maar hij kreeg andere antwoorden.
Dat is geen incident. Ministeries geven zelfs op de meest basale informatievragen geen, onvolledig of tegenstrijdig antwoord aan de Tweede Kamer. Als Kamerlid moet je dan maar tijd hebben om door te blijven vragen tot je het juiste antwoord krijgt. Waar dit toe kan leiden, hebben we gezien in de recente toeslagenaffaire. Pieter Omtzigt (CDA) en Renske Leijten (SP) hebben jarenlang een loopgravenoorlog met Kamervragen moeten voeren voordat er überhaupt werd erkend dat de Belastingdienst de fout was ingegaan door onschuldige mensen als fraudeur te kenmerken. Ondertussen werden de levens van de slachtoffers van de Belastingdienst steeds verder verwoest.
Al deze opmerkingen die de auteur meent te moeten opvoeren om zijn vermeende gelijk te bewijzen en dat te bereiken, vallen evenals mijn voorgaande kritische kanttekeningen in het water omdat ze stuk voor stuk aanvechtbaar zijn. En zijn intrede als Kamerlid kan dus gekarakteriseerd worden zonder afdoende – lees: bewijsbare – voorbereiding vanuit zijn partij om een degelijk Kamerlidmaatschap mogelijk te maken; het werd kortom een soort van ‘god zegene de greep’-actie.