De heer Van Raak (SP):
Aan de minister toch ook maar de vraag: als het geldt voor de burgemeester en de commissaris, waarom dan niet voor het staatshoofd? De argumentatie die de minister gebruikt voor de burgemeester en de commissaris zou dan toch ook voor het staatshoofd moeten gelden?
Minister Ollongren:
Ik kan me best voorstellen dat de heer Van Raak daar goede argumenten voor zou kunnen aandragen, maar je kunt ook beargumenteren dat de Grondwet ziet op de inrichting van de nationale overheid en alle belangrijke organen die daarbij horen, en dat met de instelling van de andere overheden, dus de provincies en de gemeenten, de ruimte aan de wetgever is gelaten om die niveaus in het huis van Thorbecke nader in te richten. In die redenering past dat het staatshoofd in de Grondwet thuishoort.
Gezien mijn conclusie aan het slot van deze blog zijn er geen goede argumenten bij Van Raak denkbaar geweest, en is de vervolgvraag aan de minister waarom zij denkt dat het Kamerlid wel goede argumenten zou kunnen hebben?
De heer Van Raak (SP):
Het staatshoofd hoort er ook wel in thuis. Het gaat nu alleen om de aanstellingswijze.
Minister Ollongren:
Ja.
De heer Van Raak (SP):
Het staatshoofd hoort er dus in, net als de commissaris en de burgemeester, maar we hebben het vandaag over de aanstellingswijze. Als de aanstellingswijze van de burgemeester en de commissaris er niet in hoort, dan snap ik niet precies waarom de aanstellingswijze van de Koning er wel in hoort.
Minister Ollongren:
Dat is een vraag die de heer Van Raak zichzelf stelt en die hij zelf wel zou kunnen beantwoorden. Hij snapt het dus met andere woorden heel goed. Overigens denk ik dat het in 1848 niet zo’n punt was. Ik denk ook dat Thorbecke het er van harte mee eens is.
[Dan waar we nu zijn. De regering is het met de initiatiefnemer eens dat de aanstellingswijze van de burgemeester niet van constitutionele orde is maar aan de wetgever zou moeten worden overgelaten. Die behoort dus niet tot de organisatie van de belangrijkste staatsinstellingen. Hij raakt niet aan fundamentele rechten en plichten van burgers in ons land. De opvatting van de regering is niet nieuw. Het is een vraagstuk met een lange geschiedenis. Daar is in de memorie van toelichting en in het advies van de Raad van State uitvoerig over geschreven. Ook staatscommissies, die zojuist zijn genoemd, hebben zich uitgesproken voor deconstitutionalisering. Ik zou met de heer Jetten willen zeggen dat het onderhavige initiatiefwetsvoorstel helemaal niet vooruitloopt en niet vooruit zou moeten lopen op de aanstellingswijze. Het gaat slechts over de vraag naar de taakverdeling tussen de grondwetgever en de wetgever. Mochten er in de toekomst veranderingen worden overwogen, dan zou het niet primair en enkel en alleen over de aanstellingswijze moeten gaan, maar ook over de rol en de positie van de burgemeester in het gemeentelijk stelsel, over de verhouding tot de raad, over het college en de wethouders en natuurlijk over de eigenstandige bevoegdheden. De aanstellingswijze kan dan ook niet helemaal los worden gezien van de inrichting van het lokaal bestuur in de verhouding tot het Rijk en de provincie. Daarover heeft mijn ambtsvoorganger in 2015 en 2016 een aantal notities aan uw Kamer gestuurd.]
Mijn vraag aan SP’er Van Raak is of zijn opmerking eigenlijk niet overbodig was aangezien er een fundamenteel verschil bestaat tussen politieke organen waarvan benoemingen van ‘voorzitters’ natuurlijk ook een politieke benoeming is, maar dat het staatshoofd geen politieke benoeming is vanwege het erfelijkheidskarakter ervan en vastgelegd in hoofdstuk 2 van de Grondwet. De toetredingswijze is dus op die wijze ‘geregeld’, alleen heel ‘symbolisch’ en dus onvergelijkbaar met de aanstellingswijze van politieke benoemingen. Van Raak had dus ongelijk.
Maar dit vastgesteld hebbend, doet zich de vraag voor wanneer er in ons land Belgische ‘toestanden’ uitbreken en feitelijk voordoet als een koning Filip, die zich niet gedraagt volgens de koninklijke mores en codes. Dat zal onze Kamer direct besluiten tot afzetting, want zo assertief is ons land wel, maar een afzetting is volgens onze GW onmogelijk.
In art.34 wordt bij een minderjarig erfopvolging een voogdijschap aangesteld en in art 35 bij ‘buiten staatverklaring’ wordt door de Raad van State daartoe om advies gevraagd. En vervolgens staat in 35 lid 4 dat ‘De wet regelt het toezicht over de persoon van de Koning indien hij buiten staat is verklaard het koninklijk gezag uit te oefenen. De Staten-Generaal beraadslagen en besluiten ter zake in verenigde vergadering.
Jammer dus dat er overbodige vragen worden gesteld en dat een ‘vergeten’ optie niet werd aangeroerd, al zou dit deconstitutionaliseringsdebat daarvoor niet de juiste gelegenheid zijn geweest.