Tags
Maarten Keulemens, Wetenschap/de Volkskrant, 21 mei 2011 [Archief]
De Amerikaanse uitvinder en futurist Ray Kurzweil belooft het eeuwige leven wanneer mens en machine met elkaar versmelten. Maar hoe ver zijn we eigenlijk, met die cybertechniek?
Dat lichaam dat ik rondzeul. Een decennium of vier heb ik het nu, en hoewel het best nog aardig werkt, heb ik steeds sterker de indruk dat het zijn beste tijd heeft gehad. Een pijntje hier, een buikje daar. Een kale plek bovenop, eelt eronder. En dan heb ik nog geluk dat ik niet binnenin kan kijken: wat voor vetbobbels, slijtplekken en sluimerende aandoeningen zou ik daar aantreffen?
‘Een radicale opwaardering van onze fysieke en mentale systemen is al aan de gang. We zullen nanomethoden gebruiken om onze organen te verbeteren en te vervangen.’
Het is de tweede keer dat ik het nu lees, het cultboek De singulariteit is nabij van uitvinder en futurist Ray Kurzweil. De vorige keer was in het Engels. Maar deze week verschijnt de vertaling. De boodschap: de mens is in rap tempo met zijn computers aan het versmelten. Nog een jaar of wat, en we duiken de ‘singulariteit’ in, zoals Kurzweil het noemt. De techniek is dan zo ver dat ziektes ophouden te bestaan, en dat we onze hersenen kunnen nabouwen in machinevorm. ‘We zullen lichamen hebben, versie 3.0, die in staat zijn om zich te veranderen in nieuwe vormen’, lees ik. Cyborgs zullen we worden, levende robots. ‘Voor 2050 zullen we ons volledige brein, en daarmee ons bewustzijn en onze identiteit, kunnen uploaden in een niet-biologisch substraat.’ Kijk, dat lijkt me nou wel wat.
En ik ben niet de enige. Rond Kurzweil is een beweging ontstaan van medestanders die ervan overtuigd zijn dat we op het punt staan ons stoffelijke omhulsel te verlaten. En ja, dat is nog wetenschap ook. ‘Kurzweil is wat mij betreft de top van de futurologen’, zegt hoogleraar toekomstverkenning en toekomstonderzoek Wim de Ridder van de Universiteit Twente. We hebben het hier wel over de Ray Kurzweil die ooit pionierswerk verrichtte aan spraak- en tekenherkenning door computers, en die al een heel spoor van uitgekomen voorspellingen naliet. De Ray Kurzweil die de opkomst van internet voorzag en al in de jaren tachtig beschreef hoe mobiele telefoons ooit dictaturen aan het wankelen zouden brengen. Ook rare toekomstmuziek, in die tijd althans.
Steentijd
Nu ik erover nadenk, zo krankzinnig is het idee niet. Ons lichaam technologisch aanvullen doen we al sinds we in de steentijd dierenhuiden begonnen te dragen om onze verdwenen vacht te vervangen. En de laatste decennia begint de technologie steeds dieper in ons lichaam door te dringen. Ik draag plakjes plastic in mijn ogen om beter te zien en wit composiet in mijn gebit om beter te ogen, en mocht ik ziek of gebrekkig worden, dan is er een heel arsenaal van gadgets dat ze in mijn lichaam kunnen inbouwen: heupgewrichten, gehoorimplantaten, hartkleppen van kunststof desnoods. In het ziekenhuis ligt een hele elektronicawinkel aan inbouwonderdelen klaar: implanteerbare hersenelektroden tegen Parkinson, tijdelijke kunstharten, elektroden die de sluitspier onder controle brengen, pompjes die medicijnen toedienen.
En na de medische komen de luxetoepassingen, leert de geschiedenis. Lieten we ons ooit alleen opereren als het niet anders kon, tegenwoordig is er de borstimplantatie, de liposuctie en de ooglaserkliniek. ‘Het begint altijd bij ziekte. Daarna gaan we leuke dingen doen’, zegt De Ridder. Een cyborg worden, mij lijkt het enig.
Maar eerst hebben we nanotechnologie nodig. Microscopisch kleine robotjes die door de bloedbaan zwemmen, celweefsel repareren en het op den duur vervangen. Makkelijker gezegd dan gedaan, denkt nanotechnoloog Wybren Jan Buma van de Universiteit van Amsterdam. ‘Ik zie op termijn wel nanocontainertjes verschijnen die medicijnen afleveren. Maar geen complete fabriekjes.’ Het probleem is dat nanomachines zo pielerig klein zijn. Moleculen om hen heen komen aan als bowlingballen en ze hebben last van het ‘Casimireffect’, de onhebbelijke neiging van zeer kleine onderdeeltjes om met elkaar te verkleven.
Er zijn gelukkig ook ontwikkelingen waaraan ik als aspirant-cyborg meer heb. Zoals elektronica in de hersenen. Als het met die nanorobots niet wil lukken, doet u mij dan in elk geval een hersenchip, een soort usb-stick die ik in mijn hoofd steek en waardoor ik opeens Japans kan spreken. Of een gamepoort in mijn nek, lijkt me ook leuk.
Lang leek een brug slaan tussen elektronica en de hersenen onbegonnen werk, al was het maar omdat transistoren digitaal zijn en hersencellen analoog, en al was het maar omdat we zo ontzettend véél hersencellen hebben. Een kubieke millimeter hersenen bevat al snel vier kilometer celuitlopers, en iedere hersencel heeft maar liefst tienduizend contactjes met zijn buren.
Zie verder pagina 2.
Technici tegen de dood
1769 Filosoof Denis Diderot mijmert dat de mens zichzelf ooit zal herontwerpen.
1927 Bioloog Julian Huxley introduceert de term ‘transhumanisme’ voor het technisch verbeteren van de mens.
1962 Fysicus Robert Ettinger stelt voor om lichamen na de dood in te vriezen om ze later te ‘genezen’.
1982 In zijn boek Life Extension populariseert ingenieur Durk Pearson de kunstmatige levensverlenging.
1990 Max More bedenkt de term ‘extropie’: de neiging van technische ontwikkelingen om te versnellen.
2003 The Singularity Is Near, Ray Kurzweil.
https://www.volkskrant.nl/nieuws-achtergrond/de-dag-dat-ik-een-cyborg-werd~b5d0c02a/