Van Rijn is de les van Thorbecke vergeten (Lex Oomkes, opinie/Trouw, 10 juni)
Een beetje zichzelf respecterende parlementariër zou er geen genoegen mee mogen nemen of moeten nemen
‘De Tweede Kamer is eigenlijk opvallend mild voor staatssecretaris Martin van Rijn. Zijn definitie van wat informatieplicht aan de Tweede Kamer nu eigenlijk precies inhoudt, is wellicht creatief, maar een beetje zichzelf respecterende parlementariër zou er geen genoegen mee moeten of mogen nemen.
(…)
‘Eén reden van D66-Kamerlid Pia Dijkstra om de uiterste stap niet te zetten, was ontluisterend en begrijpelijk tegelijk. De motie zou, aldus Dijkstra, toch geen gevolgen hebben. Een voor het kabinetsbeleid en dus de coalitie zo centrale figuur als Van Rijn zou door de VVD en PvdA koste wat kost in bescherming genomen worden.
‘Realistisch, maar daarmee nog niet juist. Dit kabinet heeft op meerdere fronten op dit moment problemen met de Kamer over de vraag of het parlement nu juist wordt geïnformeerd of niet. Het inmiddels tot prestigegevecht verworden verschil van mening tussen het CDA-Kamerlid Pieter Omtzigt en minister Jeroen Dijsselbloem rond de vraag of het kabinet nu wel of niet verrast had mogen zijn door de Brusselse naheffing is daar ook een voorbeeld van.’
Is het juist dat de Tweede Kamer ‘eigenlijk opvallend mild is geweest’ voor Staats Van Rijn? Daarover kun je van mening verschillen. Voor mij geldt dat zeker niet, zoals ik in een vorige blog heb verwoord.[1] Kort samengevat vat de gedegen krantenlezer het dilemma van Van Rijn als volgt samen: de ICT-problemen en de aanvoer van de benodigde data die bij dit dossier aan de orde waren, maakten voortdurend een instant besluitvorming noodzakelijk of de Kamer geïnformeerd zou moeten worden over de noodzaak van uitstel in invoering op 1 januari of niet. Een angstig bewindspersoon zou men in algemene zin kunnen ‘beweren’ dat het veilig is om een uitstelbesluit aan de Kamer mee te delen om daarmee geen politieke risico’s te lopen als het bij niet-uitstellen mis zou kunnen lopen.
Een ‘ondernemende’ bewindspersoon zou daarentegen juist volop gas geven om het uiterste uit de mogelijkheden te halen, met het risico om gelogenstraft te worden. Van Rijn is naar mijn inschatting dat type bewindsman en hem kan dus vanuit dit ‘doorzettingsvermogen’ en ‘niet bij de pakken neerzitten’ juist worden gewaardeerd op de regie nog eens extra ter hand te nemen. Wat ik hiermee, zoals ook in de vorige blog heb geschreven, duidelijk wil maken is dat hier een uitvoeringskwestie aan de orde was, en dat er om die reden geen principieel verkeerd besluit door de Staats is genomen door toch door te zetten. Hij heeft gegokt en helaas verloren, zonder dat er principiële zaken aan de orde waren, behalve dan dat de pgb-houders gedupeerd zijn. Maar de vervangende maatregelen zoals het ongecontroleerd vertrekken van bedragen hebben de technische risico’s op vertragingen in de uitvoering opgevangen. Daarom heeft Van Rijn in mijn ogen juist gehandeld, en heeft de Kamer in mijn ogen ook ten onrechte te veel kabaal gemaakt. En wat ik in de vorige blog niet heb geschreven maar nu wel: er zijn geen definitieve eindmomenten (deadlines) vast te stellen, aangezien je niet meer van de betrokken medewerkers bij SVB mag verwachten dan een behoorlijke inzet.
En waarom heb ik bewust herinnerd aan het debat met de vorige Staats Veldhuijzen van Zanten erbij gehaald? Omdat er sprake was van een ongelijk gevecht in het debat tussen een door de wol geverfde bewindsvrouwe die in haar verdediging uitvoerig op de zorgpraktijken van de dag in gegaan is, waar de Kamerleden alleen hun parlementaire plichten tegenover konden stellen. En met e-mailtjes van gedupeerden bereik je qua harde bewijsvoering over vermeend foutief beleid helemaal niets. Ook in Van Rijn hebben we een door de wol geverfde bewindsman, maar dan zonder ervaring in de zorg, en daarom moeten de Kamerleden naar mijn inzicht met betere argumenten komen om zo’n bewindspersoon tot afdwingen te dwingen. Hierover heb ik destijds een boze ingezonden brief aan een weekblad toegestuurd.[2]
Kortom, concluderend kan ik voor mezelf vaststellen – anderen mogen er een andere mening op nahouden in dit debat zonder definitieve academische uitkomsten of conclusies – dat Thorbecke hier helemaal niet hoeft te worden aangehaald, aangezien het om een uitvoeringskwestie gaat die binnen ‘een enkele’ maand na alle moeizame maanden na de invoeringsdatum van 1 januari zeker geregeld zal zijn. Nu weet Van Rijn ook dat iedere fundamentele tegenslag in de uitvoering voortaan direct aan de Kamer gemeld zal moeten worden en dat zal hij ook zeker doen. Voor mij geldt dat ik voortaan ieder Kamerdebat met Van Rijn zal volgen om ook mijzelf te controleren of mijn ‘voorwaardelijke’ vertrouwen in Van Rijn terecht was of niet. Mocht de Kamer weer ‘overdreven’ reageren, dan zal ik ze weer van repliek dienen.
En naar Oomkes toe: als liberaal politicoloog vind ik het aardig als Thorbecke wordt aangehaald – maar inmiddels durf ik mij vanwege de neoliberalen van ons land binnen VVD en D66 niet meer liberaal te noemen, en vandaar op Twitter mijn nieuwe identiteit als postmodernist: er bestaat geen (absolute) waarheid of dogma in dit ondermaanse – maar ik ken Thorbecke goed genoeg via mijn studie om te weten dat van ‘zichzelf respecterende parlementariërs’ ook geen hyperig gedrag gevraagd mag worden; in de tijd van Thorbecke ook een onbekend fenomeen!
Er is dus zeker geen grond voor Oomkes veronderstelling dat:
‘In 1852 stelde de vader van de moderne Grondwet dat als een minister inlichtingen worden gevraagd ‘(hij) geen voorwendsels of uitvluchten moet zoeken. (…). De minister moet niet ontduiken, maar tegemoet komen; hij moet niet blijven beneden hetgeen men verlangt, hij moet meer aanbieden’.’
Waarom gaat deze stelling niet op? Inlichtingen hebben alleen te maken met beleidsvoornemens, – wijzigingen, of tekentafelconstructies die in de praktijk onuitvoerbaar blijken te zijn. de PGB is voornamelijk vanuit de overheid geredeneerd een ICT-kwestie en dat lijkt nu een eeuwigdurend dilemma te worden bij de overheid. Ik las ergens de reden: informatici hebben geen inzicht hoe de ambtelijke procedures werken en welke eisen vanuit de politieke praktijk gesteld dienen te worden. in de praktijk komen er diverse wensen op de programmeurs af die verondersteld worden er een samenhangend en het liefst ook consistent programmeertaal van te maken. Dat lukt dus zelden, zoals de laatste tijd steeds wordt aangetoond. In feite moet dit werk worden uitgevoerd door ICT’ers én ambtenaren die verstand en ervaring van programmeerwerk hebben. Voor dat soort kwesties zou dus ook Thorbecke geduld hebben opgebracht, want absoluut geen falend politiek management. Daarvan is wel sprake als de kwestie van ‘schotjesmentaliteit binnen de ambtelijke cultuur’ aan de orde is, maar daarover was in de dagbladen niets te lezen.
Ook te verwijzing naar de oud-minister Carel Polak over het verplicht antwoord geven op gestelde vragen van Kamerleden, is dus niet terzake. Laat staan dat de slotconclusie van Oomkes getrokken had mogen worden:
‘Het is op zijn minst opmerkelijk dat Van Rijn met een dergelijke interpretatie nog wegkomt.’
In komende debatten met Van Rijn wordt nieuw ongeschreven staatsrecht geschreven, en dat is altijd boeiend!
[1] https://aquariuspolitiek.wordpress.com/2015/06/05/hoe-het-pgbdebat-van-gisteren-te-duiden-trouw-volkskrant-fd-denhaag-mjrijn/
[2] Veldhuijzen
Staatssecretaris nog grover dan Geert Wilders? Tot mijn verbijstering kwam ik in de rubriek ‘De Week Waarin…’ een vergelijking tegen tussen een drietal vrouwelijke leiders (VN 45): Merkel, Veldhuijzen van Zanten en Nurten Albayrak van het COA. Van de tweede werd gezegd dat ze vanwege haar hand op de mond van de commissievoorzitter Zorg ‘In grofheid het “Doe ‘s normaal man’ van Geert Wilders aardig naar de kroon stak’.
Laat ik allereerst aangeven dat ik ‘bepaald’ geen CDA’er ben, maar als een ‘regelmatig’ toeschouwer van Politiek24 ben ik gedwongen het op te nemen voor deze staatssecretaris van Volksgezondheid. En wel vanuit mijn pure respect voor haar. Ik noem de volgende feiten: (1) haar pure, authentieke manier van optreden (incl. uitglijders) tegenover ‘politieke specialisten’; (2) haar verbale talent dat alle Kamerleden overtreft, en (3) haar ervaring als verpleeghuisarts inbrengt in het politieke debat, en waarmee alle carrièrepolitici overtreft, omdat ze alles uit het hoofd kan antwoorden en geen ambtelijke teksten nodig heeft. Een pure verademing vergeleken bij het gemiddelde geleuter in de Kamer. Dat ze een aantal fouten maakt die tegen de mores van de Kamer ingaan, zoals de mond snoeren van de voorzitter, is haar van harte vergeven, omdat haar authenticiteit bepalend is. Haar ambtelijke medewerkers hadden haar waarschijnlijk niet verteld dat een commissievoorzitter ‘heilig’ is. ‘Foutje, bedankt.’ Ze bedoelde het als ‘ik word niet gestoord door geroep’; het kwam dus voort uit innerlijke irritatie.
Waar komt die irritatie vandaan? De gezamenlijke oppositiewoordvoerders zijn simpelweg tegen deze praktijkervaring van dit politieke groentje niet opgewassen en dat wekt mijns inzien pure jaloezie op. Ze heeft op elke vraag direct een antwoord klaar. Ze is dus even ongrijpbaar als onze premier. Met het verschil dat Rutte een gerespecteerd routinepoliticus is, maar Van Zanten een nieuweling in het politieke métier en dus nog respect moet verdienen, maar wel een puur talent dus. Petje af voor deze staatssecretaris die eindelijk (pffff) eens de zorgsector in begrijpelijke woorden weet uit te leggen. Iedereen zou zich tegenover deze ervaringswereld klein voelen, behalve de betrokken Kamerleden die een te groot ego hebben.
Jan Willem Jongejans, Zoetermeer
(Geplaatst in Vrij Nederland van 19 november 2011)