Opmerking vooraf:
Hierbij volgt het volgende deel. In tegenstelling tot de vorige blog worden de accentpunten in de tekst van het rapport vetgedrukt weergegeven, en mijn opmerkingen en kanttekeningen tussen de [haakjes] cursief weergegeven. Wat minder opvallend, maar gezocht wordt naar de ideale samenhang. Geruststelling voor de lezer is dat de cursieve opmerkingen altijd volgt op iets dat dikgedrukt staat.
Het begrip convergentie neemt in onze economische unie een centrale plaats in: convergentie tussen lidstaten naar de hoogste welvaartniveaus, en convergentie binnen Europese samenlevingen om ons unieke Europese model te bevorderen.
In de EMU is het monetair beleid gecentraliseerd, maar worden belangrijke onderdelen van het economisch beleid nog nationaal geregeld. Zoals de crisis echter bijzonder duidelijk heeft gemaakt, zijn de leden van de eurozone voor hun groei van elkaar afhankelijk. Het is in het gemeenschappelijk belang en in het eigen belang van ieder lid van de eurozone om economische schokken goed te kunnen opvangen, economische structuren en socialezekerheidsstelsels te moderniseren en ervoor te zorgen dat burgers en bedrijven zich kunnen aanpassen aan, en profiteren van, nieuwe eisen, ontwikkelingen en uitdagingen. Evenzo is het in het belang van elk lid dat alle anderen dit in een vergelijkbaar tempo [ondoenlijk met zulke grote verschillen in betrokken nationale stelsels] doen. Dit is cruciaal in een monetaire unie zoals de EMU waar geen grootschalige fiscale overdrachten tussen leden zijn voorzien en waar de arbeidsmobiliteit betrekkelijk beperkt is.
Het betekent niet dat alle lidstaten die dezelfde munt gebruiken op elkaar lijken of zouden moeten lijken, of dat zij hetzelfde beleid moeten voeren. Waar het uiteindelijk om gaat, is het resultaat: dat alle lidstaten van de eurozone een solide beleid voeren zodat zij zich snel kunnen herstellen van kortdurende schokken, in staat zijn hun comparatieve voordelen in de interne markt te benutten en investeringen aan te trekken, terwijl zij een sterke groei en een hoog werkgelegenheidsniveau in stand houden [sprookje: met alle bestaande verschillen heeft de crisis getoond dat groei en werkgelegenheidsniveau afhankelijk zijn van de nationale economische kenmerken; die vallen niet te convergeren].
Veel kan al worden bereikt door een verdieping [wat houdt dit in?; in het hierna volgende wordt dat niet concreet uitgewerkt] van de interne markt, wat voor alle 28 EU-lidstaten belangrijk is maar vooral voor de lidstaten die de euro als munt hebben. Op belangrijke beleidsterreinen zoals goederen en diensten, evenals op gebieden met onbenut potentieel zoals de energie-, de digitale en de kapitaalmarkt is de interne markt nog niet voltooid. Hieruit blijkt dat er nog aanzienlijke politieke obstakels zijn, ondanks het enorme economische potentieel [illusie?] dat een werkelijk interne markt bezit. Om vooruitgang te boeken dienen belangrijke besluiten op elk van de genoemde gebieden te worden beschouwd als onderdeel van een politiek pakket dat alle lidstaten ten goede komt [huh?], en moeten zij niet als onderling onafhankelijk worden opgevat. Maar dat is niet genoeg [EU als rupsjenooitgenoeg]. Duurzame convergentie vereist tevens een bredere reeks beleidsmaatregelen die in de rubriek ‘structurele hervormingen’ kunnen worden ondergebracht, dat wil zeggen hervormingen die beogen economieën te moderniseren ten einde meer groei en banen te scheppen. Dat betekent efficiëntere arbeids- en productmarkten [efficiency terwijl er duidelijke tweesnelheden economieën bestaan; pre- en postmodern; ondoenlijk voorstel] en sterkere overheidsinstellingen.
Om convergentie tussen de landen van de eurozone tot stand te brengen, zijn verdere stappen nodig. Allereerst moeten we op korte termijn (fase 1) een nieuwe krachtsinspanning ontplooien om alle landen te doen convergeren naar de beste prestaties en praktijken in Europa door voort te bouwen op het bestaande governancekader [alsof daarbij geen verschillen bestaan!] en dit verder te versterken. Het uiteindelijke doel is, in de hele eurozone even schokbestendige economische structuren tot stand te brengen [op basis van ongelijke economieën?]. Dit moet een nieuwe stimulans voor banen en groei vormen, waarbij concurrentievermogen en sociale cohesie [terwijl over sociale cohesie verbrokkelt!] centraal staan.
In fase 2 zou dit convergentieproces worden geformaliseerd [niet realistisch] en worden gebaseerd op een reeks gezamenlijk overeengekomen normen met een wettelijk karakter [met eindeloos vooraf gesteggel]. Er zou regelmatig worden gecontroleerd [zie de controle van trojka op Griekse afspraken!] of er behoorlijke vooruitgang ter zake wordt geboekt, en dit zou een voorwaarde zijn om van verdere instrumenten gebruik te kunnen maken zoals het schokabsorptiemechanisme dat voor de gehele eurozone zal worden opgezet.
2.1. Een nieuwe stimulans voor convergentie, banen en groei Een nieuwe groei-impuls sluit aan bij het Euro Plus-pact van 2011[1] [wie heeft hiervan ooit gehoord?] inzake een versterking van de coördinatie van het economisch beleid ten behoeve van het concurrentievermogen en de convergentie, dat de beoogde resultaten grotendeels niet bereikte [vreemd he?] door het intergouvernementele, niet-bindende karakter ervan. In plaats van nog meer pacten is concrete vooruitgang op basis van EU-wetgeving nodig om te evolueren naar een economische unie van convergentie, groei en banen te komen. Deze unie moet op vier pijlers rusten: de invoering van een systeem van autoriteiten voor het concurrentievermogen (‘Competitiveness Authorities’) in de eurozone; een versterkte implementatie van de procedure bij macro-economische onevenwichtigheden; een sterkere focus op werkgelegenheid en sociale prestaties, en op een betere coördinatie van economisch beleid binnen een vernieuwd Europees Semester. Dit zou op korte termijn moeten worden uitgevoerd (fase 1) door middel van praktische stappen en volgens de communautaire methode.[Economische unie is het enige realistische onderdeel van dit rapport]
Een systeem van autoriteiten voor het concurrentievermogen in de eurozone
De governance in de eurozone is voor wat de coördinatie van en het toezicht op het begrotingsbeleid betreft, sterk verankerd. Maar zij moet worden verbeterd op het bredere gebied van het ‘concurrentievermogen’, dat een steeds prominentere plaats inneemt. Het Europees Semester – en de invoering van de procedure bij macro-economische onevenwichtigheden – is een eerste stap om deze lacune op te vullen, maar er moet veel meer worden gedaan om ervoor te zorgen dat alle lidstaten hun concurrentievermogen verbeteren in het kader van dezelfde dynamiek [met tweesnelheden-economieën utopisch]. Aanbevolen wordt dat elke lidstaat van de eurozone een nationale instantie opricht die toezicht houdt op de prestaties en het beleid op het gebied van het concurrentievermogen. Dit zou economische divergentie helpen voorkomen en zou de eigen verantwoordelijkheid voor de noodzakelijke hervormingen op nationaal niveau versterken. Deze ‘autoriteiten voor het concurrentievermogen’ moeten onafhankelijke instanties zijn met het mandaat ‘te onderzoeken of de loonontwikkeling gelijke tred houdt met de productiviteit en deze vergelijken met de ontwikkelingen in andere [lijkt op gedachte die bij introductie/invoering van de euro in 2002 bij consumenten speelde of alle producten in winkels gelijk geprijsd waren; niet realistisch dus] van landen van de eurozone en in de voornaamste vergelijkbare handelspartners’, zoals reeds door een grote meerderheid van lidstaten in het kader van het Euro Plus-pact is afgesproken. Bovendien zou deze instanties kunnen worden opgedragen de met de economische hervormingen geboekte vooruitgang te beoordelen [door ambtenaren/specialisten? Mag het publiek ook meespreken/beoordelen?] om het concurrentievermogen in ruimere zin te verbeteren. Uiteindelijk is een concurrerende economie een economie waarin instellingen en beleidsmaatregelen productieve ondernemingen in staat stellen te gedijen [volgens de theorie, maar de praktijk is weerbarstig!]. De ontwikkeling van deze ondernemingen ondersteunt op haar beurt de expansie van werkgelegenheid, investeringen en handel [jaja, woorden zijn geduldig].
Deze nationale instanties en de Commissie zouden in het kader van een systeem van autoriteiten voor het concurrentievermogen in de eurozone moeten samenkomen, waarbij de Commissie de activiteiten van de nationale instanties op jaarbasis zou coördineren. De Commissie zou vervolgens met de resultaten van deze coördinatie rekening moeten houden wanneer zij beslist over de in het kader van het Europees Semester te nemen maatregelen, met name in verband met haar jaarlijkse groeianalyse en de in het kader van de procedure bij macro-economische onevenwichtigheden te nemen besluiten, met inbegrip van aanbevelingen inzake de inleiding van de procedure bij buitensporige onevenwichtigheden.
Autoriteiten voor het concurrentievermogen
Het doel van de autoriteiten voor het concurrentievermogen moet niet zijn om praktijken en instellingen die belast zijn met loonvorming, grensoverschrijdend te harmoniseren. Deze procedures lopen binnen de EU sterk uiteen en weerspiegelen terecht nationale voorkeuren en rechtstradities.
Op basis van een gemeenschappelijk model zou elke lidstaat zelf [bravo: nationale soevereiniteit!]moeten beslissen over de wijze waarop hij zijn nationale autoriteit voor het concurrentievermogen opricht, maar deze moet wel democratische verantwoordingsplicht hebben en operationeel onafhankelijk zijn. Nationale actoren, zoals sociale partners, dienen hun rol te blijven spelen overeenkomstig de vaste praktijk in elke lidstaat, maar zij zouden de adviezen van de betrokken autoriteiten moeten [dwingend of vrijblijvend karakter?] gebruiken bij loononderhandelingen. Sommige lidstaten, zoals Nederland en België, beschikken reeds over dergelijke autoriteiten [ons poldermodel!].
Een versterkte procedure bij macroeconomische onevenwichtigheden
De procedure bij macro-economische onevenwichtigheden werd ingesteld op het hoogtepunt van de crisis. Zij maakt deel uit van het Europees Semester, de jaarlijkse cyclus van verslaglegging over en toezicht op het economisch beleid van de EU en van de lidstaten. Het is een instrument om onevenwichtigheden te voorkomen en te corrigeren voordat zij uit de hand lopen [kenmerk van de eurocrisis was dat er geen correctie vooraf mogelijk was vanwege het unieke karakter van de crisis in samenhang met andere soortencrises, zoals schuldencrisis, bankencrisis etc.; zonder precedenten is dus vooraf geen correctie mogelijk]. Het is een cruciaal toezichtmechanisme op Europees niveau geworden, bijvoorbeeld om vastgoedzeepbellen te voorkomen [alle toezichthouders en zelfs DNB hebben gefaald! Dit is een kwalijke omissie in dit rapport] of om een verlies van concurrentievermogen, een toename van de particuliere of de overheidsschuld of een gebrek aan investeringen op te sporen [onwerkelijk om in crisistijd investeringen te verwachten; wereldvreemde gedachte]. Het potentieel van dit instrument moet ten volle [jaja!] worden benut. Daartoe moet met name op twee gebieden actie worden ondernomen:
- Het moet niet alleen gebruikt worden om onevenwichtigheden te detecteren maar ook om structurele hervormingen in de loop van het Europees Semester aan te moedigen. Het corrigerende deel zou krachtig moeten worden toegepast. Het zou moeten worden ingezet zodra buitensporige onevenwichtigheden worden geconstateerd en gebruikt moeten worden om de uitvoering van de hervormingen te monitoren.
- Verder zou de procedure onevenwichtigheden in de eurozone als geheel beter moeten kunnen opsporen, en niet alleen in afzonderlijke lidstaten. Daartoe dient zij gericht te blijven op de correctie van schadelijke externe tekorten, gezien het risico dat zij inhouden voor de soepele werking van de eurozone (bijvoorbeeld in de vorm van het ‘plotseling opdrogen’ van kapitaalstromen). Daarnaast dient de procedure bij macro-economische onevenwichtigheden ook toereikende hervormingen te stimuleren in landen met aanhoudend grote overschotten op de lopende rekening indien deze voortvloeien uit, bijvoorbeeld, een achterblijvende binnenlandse vraag [met het huidige systeem is een wet van communicerende vaten ontstaan: sterke export gerelateerde economieën binnen de unie leveren automatisch sterke importlanden op die hieraan failliet gaat; dat bewijst Griekenland] en/of een laag groeipotentieel, omdat dit ook belangrijk is om het evenwicht in de monetaire unie daadwerkelijk te herstellen [op grond van voorgaand opmerking in deze zin deugt deze redenering dus niet].
Een sterkere focus op werkgelegenheid en sociale prestaties
De sociale en werkgelegenheidssituatie loopt in de eurozone zeer sterk uiteen, ten dele als gevolg van de crisis, maar ook door onderliggende ontwikkelingen en slechte prestaties voorafgaand aan de crisis. Het moet de ambitie van Europa zijn om het op sociaal gebied tot een ‘triple A’-status te brengen. [Sociale markteconomie!]
Dat is ook economisch noodzakelijk [idem!]. De EMU kan pas succesvol zijn wanneer de arbeidsmarkten en socialezekerheidsstelsels in alle lidstaten van de eurozone goed en rechtvaardig functioneren. Werkgelegenheid en sociale problemen moeten daarom een vooraanstaande plaats innemen in het Europees Semester. Werkloosheid, en vooral langdurige werkloosheid, is een van de voornaamste oorzaken van ongelijkheid en sociale uitsluiting. Daarom zijn efficiënte arbeidsmarkten die een hoog werkgelegenheidsniveau bevorderen en die schokken kunnen opvangen zonder dat deze buitengewoon grote werkloosheid veroorzaken, van het grootste belang – zij leveren een bijdrage aan de soepele werking van de EMU en bevorderen een meer inclusieve samenleving.
Er is geen ‘one-size-fits-all’-aanpak, maar de lidstaten staan vaak voor dezelfde uitdagingen: meer mensen van alle leeftijden aan werk helpen; het goede evenwicht vinden tussen flexibele en vaste arbeidsovereenkomsten; een scheiding voorkomen tussen ‘insiders’ met een hoge mate van bescherming en hoge lonen en ‘outsiders’; de belasting op arbeid naar andere terreinen verschuiven [Bravo! Belasting op vervuiling]; aan werklozen steun op maat bieden om hen weer aan een baan te helpen, zoals beter onderwijs en een leven lang leren, om er maar een paar te noemen. Los van arbeidsmarkten is het belangrijk ervoor te zorgen dat iedere burger toegang heeft tot adequaat onderwijs en dat er een doeltreffend sociaal beschermingssysteem voorhanden is om de meest kwetsbare [In de eerste blog werd de conclusie getrokken dat dit rapport geen neoliberaal karakter draagt en deze zin bevestigt dat wederom] groepen in de samenleving te beschermen, met inbegrip van een minimum aan sociale bescherming. Onze bevolking veroudert snel, en er zijn nog omvangrijke hervormingen nodig om ervoor te zorgen dat pensioen- en gezondheidsstelsels die ontwikkeling kunnen bijbenen. Tot die hervormingen behoort het aanpassen van de pensioenleeftijd aan de levensverwachting. Om het welslagen van de EMU op lange termijn te waarborgen, zouden we een stap verder moeten gaan en de aanzet moeten geven tot een sterkere integratie van de nationale arbeidsmarkten door geografische en professionele mobiliteit te vergemakkelijken, mede via een beter geregelde erkenning van beroepskwalificaties, een eenvoudiger toegang tot banen in de overheidssector voor niet-onderdanen en een betere coördinatie van socialezekerheidsstelsels.
Een betere coördinatie van het economisch beleid
Het Europees Semester heeft de coördinatie van het economisch beleid aanzienlijk versterkt. Maar de toevoeging van talrijke ‘packs’, ‘pacten’, ‘procedures’ en allerlei rapportageverplichtingen heeft de rationale en doeltreffendheid ervan aangetast. In het Europees Semester moet het samen vaststellen van prioriteiten en het daarnaar handelen, in een Europees perspectief en met een duidelijk besef van ons gemeenschappelijk belang, centraal staan. Er zijn maatregelen genomen om het Europees Semester te vereenvoudigen en te versterken: een sterkere focus op prioriteiten, minder documenten en meer tijd om ze te bespreken [sic! correctie op de praktijk tot vandaag, waarin tijd ontbrak om het te bespreken?], een grotere bewustmaking op politiek niveau en contacten met nationale autoriteiten. Deze maatregelen moeten worden voorgezet ten einde:
- De lidstaten duidelijke [maar ook realistische, want dat ontbreekt aan dit rapport] aanbevelingen te geven die gericht blijven op prioritaire hervormingen die essentieel zijn om potentiële groei tot stand te brengen, het scheppen van banen te ondersteunen en de door de interne markt geboden kansen te benutten. De landspecifieke aanbevelingen dienen concreet en ambitieus te zijn, met name wat de verwachte resultaten betreft en het tijdschema voor het bereiken daarvan. Tegelijkertijd moeten zij hun ‘politieke’ karakter behouden [is dit de invulling van de politieke unie’?; zo ja, akkoord!], dat wil zeggen dat de lidstaten een zekere mate van vrijheid moeten hebben om te bepalen wat voor maatregelen ze precies willen nemen. De nationale hervormingsprogramma’s die de lidstaten jaarlijks opstellen, zouden als basis moeten dienen voor voorafgaand overleg over hun hervormingsplannen.
- De lidstaten verantwoordelijk te houden voor het nakomen van hun verbintenissen. Periodieke verslaglegging over de uitvoering, regelmatige wederzijdse beoordeling of een ‘pas toe of leg uit’benadering zouden systematischer moeten worden toegepast. De Eurogroep zou in fase 1 al een coördinerende rol kunnen spelen door de prestaties te vergelijken met een sterkere focus op benchmarking en de toepassing van de beste praktijken. Dit moet hand in hand gaan met een volledige benutting van de mogelijkheden die de procedure bij macro-economische onevenwichtigheden biedt.
- De dimensie van de eurozone en de nationale dimensie beter te integreren. Daartoe dient het Europees Semester in twee achtereenvolgende fasen te worden verdeeld – een Europese en een nationale fase. Dit houdt in dat besprekingen en aanbevelingen betreffende de eurozone als geheel eerst moeten plaatsvinden, voor landspecifiek overleg, zodat gemeenschappelijke uitdagingen volledig worden omgezet in landspecifieke maatregelen. In bijlage 2 wordt nader op dit voorstel ingegaan.
[11De voltooiing van Europa’s Economische en Monetaire Unie]
- Een visie op lange termijn te ontwikkelen: niet alles kan of moet binnen een jaar gebeuren. De jaarlijkse cyclus van het Europees Semester moet samengaan met een sterkere nadruk op een meerjarenbenadering, in lijn met het hernieuwde convergentieproces.
2.2. Formalisering van het convergentieproces
Op middellange termijn (fase 2) dient het convergentieproces naar schokbestendigere economische structuren, zoals hierboven beschreven, een meer bindend karakter te krijgen. Dit zou bereikt kunnen worden door een reeks gemeenschappelijke hoogwaardige normen vast te stellen die in EU-wetgeving zouden worden gedefinieerd, aangezien soevereiniteit met betrekking tot beleid van gemeenschappelijk belang zou worden gedeeld en een krachtige besluitvorming op Europees niveau zou worden ingevoerd. Op sommige gebieden zal verdere harmonisatie noodzakelijk zijn; op andere gebieden, waar met verschillend beleid even goede resultaten kunnen worden geboekt, zullen landspecifieke oplossingen moeten worden gevonden. De gemeenschappelijke normen dienen vooral gericht te zijn op [doelen als:] arbeidsmarkten, concurrentievermogen, ondernemingsklimaat en overheidsadministratie, evenals op bepaalde aspecten van het fiscaal beleid (zoals de heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting). De vooruitgang met betrekking tot deze normen zou regelmatig worden gecontroleerd. In deze context zou het gebruik van landspecifieke aanbevelingen worden voortgezet. Verder zou de procedure bij macro-economische onevenwichtigheden niet alleen als instrument kunnen worden gebruikt om onevenwichtigheden te voorkomen en te corrigeren, maar ook om hervormingen te stimuleren en de vorderingen die elke lidstaat van de eurozone maakt in de richting van deze normen, kunnen monitoren. Een significante en aanhoudende convergentie naar economieën die even schokbestendig [vooralsnog een utopie!] zijn, zou een voorwaarde [komt de eurozone daar ooit aan toe?] moeten zijn om toegang te krijgen tot het schokabsorptiemechanisme dat voor de eurozone zal worden opgezet, zoals in punt 4.2. kort wordt uiteengezet.
Voor de definitie van de specifieke normen en indicatoren moet een grondiger analyse worden verricht. Als voorbeeld kunnen de normen voor arbeidsmarkten worden aangehaald die zekerheid en flexibiliteit moeten combineren en die volgens de diverse beginselen van het begrip ‘flexicurity’ kunnen worden ontwikkeld (bijvoorbeeld flexibele en betrouwbare arbeidsovereenkomsten waarmee tweedeling op de arbeidsmarkt wordt vermeden, uitvoerige strategieën inzake een leven lang leren, doeltreffende beleidsmaatregelen om werklozen te helpen weer actief te worden op de arbeidsmarkt, moderne socialezekerheidsstelsels en gunstige belasting op arbeid).
3 Naar een financiële unie – geïntegreerde financiën voor een geïntegreerde economie
Vooruitgang naar een sterkere economische unie zal veel bijdragen aan het verbeteren van de werking van de EMU. Tegelijkertijd moet een en ander van [met?] de voltooiing van een financiële unie vergezeld gaan. Een economische en financiële unie zijn immers complementair en versterken elkaar onderling. Vooruitgang op deze twee fronten moet een topprioriteit zijn in fase 1 van de routekaart naar een echte EMU.
In een monetaire unie moet het financiële systeem echt gemeenschappelijk zijn, zo niet zullen de impulsen van de monetaire beleidsbeslissingen (bijvoorbeeld veranderingen in de beleidsrentetarieven) niet in alle lidstaten op uniforme wijze doorwerken [eindelijk realisme!]. Wat er gebeurd is tijdens de crisis, hetgeen op zijn beurt de economische divergentie heeft verergerd. Ook is een gemeenschappelijk banksysteem het spiegelbeeld van een gemeenschappelijke munt [klinkt logisch maar is het dat ook?]. Aangezien verreweg het meeste geld bankdeposito’s is, kan geld alleen echt gemeenschappelijk zijn als het vertrouwen in de veiligheid van bankdeposito’s hetzelfde is ongeacht de lidstaat waar een bank opereert. Dit vereist gemeenschappelijk bankentoezicht, gemeenschappelijke bankenafwikkeling en gemeenschappelijke depositogarantie [is dit in de praktijk van de bankenwereld haalbaar?]. Dit is ook cruciaal om de negatieve terugkoppelingseffecten tussen banken en overheden aan te pakken die centraal stonden in de crisis.
Tegelijkertijd moet het financiële systeem in staat zijn het risico te diversifiëren over de landen, zodat het de impact van landenspecifieke schokken kan matigen en het risico dat via budgettaire middelen moet worden gedeeld kan verkleinen. Al deze redenen rechtvaardigen de dringend noodzaak van een financiële unie. Met de oprichting van het Gemeenschappelijk Toezichtsmechanisme hebben wij grotendeels het doel met betrekking tot bankentoezicht bereikt. Het Gemeenschappelijk Afwikkelingsmechanisme is eveneens overeengekomen, maar nog niet volledig geïmplementeerd. Om de financiële unie te voltooien, moeten wij een gemeenschappelijk depositogarantiestelsel en de kapitaalmarktenunie lanceren. Gezien de urgentie hiervan zouden deze maatregelen alle in fase 1 moeten worden geïmplementeerd.
3.1. De bankenunie voltooien
Het voltooien van de bankenunie vereist voor alles de volledige omzetting in nationaal recht van de richtlijn bankherstel en -afwikkeling door alle lidstaten. Dit is cruciaal voor het delen van risico’s met de private sector. De bankenunie is immers een manier om de belastingbetalers beter te beschermen tegen de kosten van bankenreddingen.
In de tweede plaats hebben wij ook snel een akkoord nodig over een toereikend overbruggingsfinancieringsmechanisme – een manier om ervoor te zorgen dat er voldoende geld is als een bank moet worden afgewikkeld, ook als de financiering in het Gemeenschappelijk Afwikkelingsfonds op dat moment niet volstaat – voor het Fonds tegen de tijd dat het operationeel wordt op 1 januari 2016.
In de derde plaats zou tijdens de overgangsperiode naar de oprichting van het Gemeenschappelijk Afwikkelingsfonds het opzetten van een geloofwaardig gemeenschappelijk achtervangmechanisme voor het Gemeenschappelijk Afwikkelingsfonds en het maken van vooruitgang naar een volledig gelijk speelveld voor banken in alle lidstaten een prioriteit moeten zijn. Er moet derhalve snel een achtervangmechanisme worden geïmplementeerd. Dit zou kunnen gebeuren via een kredietlijn van het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM) aan het Gemeenschappelijk Afwikkelingsfonds. Deze achtervang moet op middellange termijn begrotingsneutraal zijn door ervoor te zorgen dat de publieke bijstand wordt gerecupereerd door middel van heffingen achteraf van de financiële sector.
Vervolgens stellen wij de lancering voor van een Europees depositogarantiestelsel (EDIS) – de derde pijler van een volwaardige bankenunie naast bankentoezicht en bankenafwikkeling. Aangezien de huidige opzet met nationale depositogarantiestelsels kwetsbaar blijft voor grote plaatselijke schokken (met name wanneer de overheid en de nationale bankensector zich in een kwetsbare situatie lijken te bevinden), zou gemeenschappelijke depositogarantie het weerstandsvermogen tegen toekomstige crises vergroten. Een gemeenschappelijk stelsel zal waarschijnlijk mettertijd ook begrotingsneutraler zijn dan nationale depositogarantiestelsels omdat risico’s breder worden gespreid en omdat bij een veel grotere pool van financiële instellingen private bijdragen worden aangetrokken. De oprichting van een volwaardig EDIS zal tijd vergen, maar reeds in fase 1 zou het ondernemen van concrete stappen in die richting een prioriteit moeten zijn, waarbij van de mogelijkheden van het huidige wettelijke kader gebruik wordt gemaakt. Een mogelijke optie zou zijn om het EDIS op het Europees niveau voor de nationale depositogarantiestelsels als een herverzekeringssysteem op te zetten. Net als het Gemeenschappelijk Afwikkelingsfonds zou het gemeenschappelijk EDIS privaat gefinancierd worden via door alle deelnemende banken in de lidstaten betaalde risicogebaseerde vergoedingen vooraf en zo opgezet worden dat moreel risico wordt voorkomen. Het takenpakket ervan zou moeten samenvallen met dat van het Gemeenschappelijk Toezichtmechanisme.
2 Dit volgt op de verklaring van de ECOFIN-Raad van 18 december 2013.
Te zijner tijd zou, met name gezien de restrictieve toelatingscriteria die er momenteel voor gelden, de effectiviteit van het directe bankenherkapitalisatieinstrument van het ESM moeten worden getoetst, waarbij ook de overeengekomen bail-in-regels worden gerespecteerd. Een gemakkelijker toegankelijk mechanisme voor rechtstreekse herkapitalisatie van banken zou het vertrouwen van deposanten verhogen door noodlijdende overheden op onafhankelijke voet in het bestuur van geherstructureerde banken te houden en zou het verband tussen overheden en banken op nationaal niveau doorbreken.
Voor alle banken die deelnemen aan de bankenunie moet het speelveld gelijk zijn. Dit zal, in aanvulling op en naast het gemeenschappelijk ‘rulebook’, verdere maatregelen vereisen om de nog steeds significante beoordelingsmarge op nationaal niveau aan te pakken die nog steeds, met name voor de kwaliteit en de samenstelling van het kapitaal van banken, belangrijke implicaties heeft. De verschillen zouden grotendeels kunnen worden aangepakt in de context van het Gemeenschappelijk Toezichtsmechanisme. Maar voor andere kwesties, met name die welke op verschillende juridische en institutionele kaders betrekking hebben, zijn wetgevingswijzigingen noodzakelijk. Evenzo heeft de recente herziening van de richtlijn inzake depositogarantiestelsels geleid tot meer harmonisatie, met name inzake voorfinanciering van nationale stelsels, maar deze bevat nog steeds enige nationale keuzevrijheid, die zou moeten worden getoetst.
Tegelijkertijd moet de EU aandacht blijven besteden aan potentiële nieuwe risico’s die zich in de bankensector ontwikkelen, met inbegrip van risico’s in verband met de sector van het schaduwbankieren. Met de bestaande structuren moeten risico’s voor de financiële sector als geheel kunnen worden opgespoord. Daartoe zouden wij, voortbouwend op de rol en de bevoegdheden van het Europees Comité voor systeemrisico’s (ESRB), moeten overwegen onze macroprudentiële instellingen te versterken, en de synergieën ervan met de ECB te maximaliseren. Tot slot kan het op middellange termijn zinvol zijn de behandeling van bankblootstellingen aan overheidsschuld te toetsen, bijvoorbeeld door de vaststelling van limieten voor grote blootstellingen. Dit zou de financiële stabiliteit verder van de nationale publieke financiën kunnen ontkoppelen [?]. Dergelijke verreikende wijzigingen van het huidige kader zouden echter alleen als onderdeel van een gecoördineerde inspanning op mondiaal niveau moeten worden overwogen.
(wordt vervolgd)
[1] 1 Het Euro Plus-pact betreffende een betere coördinatie van het economische beleid met het oog op meer concurrentiekracht en convergentie werd in 2011 overeengekomen door de staatshoofden en regeringsleiders van de eurozone en van Bulgarije, Denemarken, Letland, Litouwen, Polen en Roemenië. Andere EU-lidstaten kunnen op vrijwillige basis toetreden. Dit pact werd ontworpen als een intergouvernementele oplossing om hervormingen en coördinatie te bevorderen. De concrete uitvoering had echter te lijden van een aantal tekortkomingen, zoals het ontbreken van een monitoringinstantie, maar de achterliggende redenen voor dit akkoord zijn nog steeds relevant en moeten nieuw leven worden ingeblazen. Daarom zouden de relevante onderdelen ervan moeten worden geïntegreerd in het EU-rechtskader.