Tags
Cliteur heeft als wetenschapper vrijheid, als politicus niet (Klaas van Berkel, Opinie/Trouw, 12-12-20)
Academische vrijheid
Paul Cliteur beriep zich als senator van Forum op zijn academische vrijheid. Die geldt niet meer wanneer de wetenschapper als politicus opereert, aldus Klaas van Berkel.
De Leidse rechtsgeleerde Paul Cliteur ligt onder vuur nu zijn leerling Thierry Baudet zich ontpopt als een antisemiet van het zuiverste water. De Leidse universiteit, waar Cliteur hoogleraar is, doet een onderzoek naar hem na aanklachten uit eigen kring. Cliteur beroept zich op zijn ‘academische vrijheid’. Is dat terecht? Wat is academische vrijheid?
De oorsprong van het begrip ligt niet, zoals iedereen zou verwachten, bij liberale denkers, maar – pikant voor een atheïst als Cliteur – bij een negentiende-eeuwse Groningse hoogleraar theologie, Petrus Hofstede de Groot. Hij lag rond 1840 onder vuur vanwege zijn vrijzinnige opvattingen. Hij relativeerde de dogma’s van de Hervormde Kerk die tijdens de Synode van Dordrecht in 1618-1619 waren vastgelegd. Dat waren volgens hem maar tijdelijke inkledingen van religieuze inzichten die zich altijd bleven ontwikkelen en die de gelovigen steeds nader tot Jezus zouden brengen.
Daar was de kerk niet blij mee, want Hofstede de Groot leidde wel de predikanten op van die Hervormde Kerk.
Verkleefdheidsverklaring
Onder druk van de rechtervleugel van de Hervormde Kerk (het Reveil), wilde de Algemene Synode Hofstede de Groot en alle andere hoogleraren theologie een zogenoemde verkleefdheidsverklaring laten ondertekenen. Daarin moesten ze verklaren zich te zullen houden aan de beginselen van Dordt.
Hofstede de Groot protesteerde daartegen. Als predikant was hij inderdaad verplicht zich aan de belijdenis van de kerk te houden, maar als theoloog, als man van de wetenschap, niet. Zeker niet als protestants theoloog, want vrijheid van onderzoek was een wezenlijk kenmerk van de protestantse traditie.
Dat dit vrije onderzoek, schreef Petrus Hofstede de Groot in 1845 aan de Synode, als een rivier wel eens buiten zijn oevers treedt en dan dorpen en akkers beschadigt, klopte, maar beter af en toe zo’n overstroming, die voor bevruchting van het land zorgt, dan het afstoppen of omleiden van die rivier. Als de Hervormde Kerk dat vrije onderzoek zou blokkeren, uit angst voor de soms optredende schade, zou zij haar eigen levensbeginsel vernietigen. De ‘verkleefdheidsverklaring’ moest dus van tafel. Dat gebeurde ook.
Twee zaken uit het betoog van Hofstede de Groot zijn in het geval van Cliteur van belang. Ten eerste: academische vrijheid geldt alleen voor een academicus in zijn rol als wetenschapper. In die hoedanigheid moet hij, zonder druk van buiten, kunnen zeggen en schrijven wat hij denkt dat juist is. Dat geldt ook als een docent standpunten inneemt (en beargumenteert, dat hoort erbij) die anderen als politieke standpunten opvatten. In dat opzicht heeft Thomas Mertens, die op deze pagina (Opinie, 5 december) betoogde dat academisch onderwijs neutraal moet zijn, ook niet echt begrepen wat academische vrijheid inhoudt.
Treedt de academicus op in een andere rol, als predikant of als politicus, dan geldt die academische vrijheid niet.
Ongepast
Ten tweede: de zin van de academische vrijheid bestaat juist hierin dat ze ook uitlatingen beschermt die volgens de goegemeente gevaarlijk of ongepast zijn. Academische vrijheid heeft geen zin als ze alleen beschermt wat iedereen al vindt; ze wordt pas relevant op het moment dat iemand dingen verkondigt die ingaan tegen de heersende opinie. Alleen dat garandeert namelijk dat niets de zoektocht naar (wetenschappelijke) waarheid kan blokkeren. Wie streeft naar vooruitgang in de wetenschap moet dus academische vrijheid respecteren.
Zo beschouwd heeft Cliteur dus niets te vrezen van zijn eigen universiteit, die zich vaak als bolwerk van de vrijheid presenteert. Waar hij last mee kan krijgen is iets heel anders, namelijk de reputatieschade die hij de universiteit heeft toegebracht of toe zou kunnen brengen.
Universiteit of bedrijf
Maar reputatieschade voor een universiteit is een betrekkelijk nieuw en gevaarlijk argument. Dat komt voort uit de gedachte dat de universiteit een bedrijf is, dat in de concurrentiestrijd met andere bedrijven om zijn goede naam moet denken of de ‘aandeelhouders’ (de studenten, de maatschappij) tevreden moet houden.
Voor een universiteit is dat een oneigenlijk argument. Een universiteit is namelijk geen bedrijf en moet juist, omdat wetenschap ongemakkelijk kan zijn, afstand houden tot haar omgeving. Laten we afwachten of de Leidse universiteit een universiteit of een bedrijf wil zijn.
*De conclusie uit deze laatste terechte vraag is of er heden niet twee soorten ‘bedrijven’ zijn ontstaan, te weten de bedrijfsmatige besturing en leidinggeven aan het commerciële bedrijfsleven enerzijds, en de besturing van de academische gemeenschap, waar de immateriële want academische productie van ideeën en filosofische doorbraken centraal staan anderzijds, waar geen concurrentie mogelijk is. Filosofische en wijsgerige productie van academische wat beoogd wordt visionaire doorbraken te worden, is van een totaal andere orde dan industriële productie sec.
https://krant.trouw.nl/titles/trouw/8321/publications/1124/articles/1263690/28/1