We gaan ons geld op een andere manier verdienen [http://fd.nl/Print/Bijlage/FD_Extra/176911-1402/we-gaan-ons-geld-op-een-andere-manier-verdienen_bron_fd_selections]
In dit artikel geeft Rotmans over de transitie aan dat:
‘Er ontstaat van onderop een nieuwe orde, bestaande uit horizontale verbanden, zoals lokale gemeenschappen, coöperaties en sociale en fysieke netwerken. Deze nieuwe orde opereert voor velen nog ‘onder de radar’, maar vormt al wel een bedreiging voor de bestaande orde. Deze oude orde is verticaal opgebouwd en bestaat uit ‘silo’s’ die langzaam afbrokkelen: vakbonden, belangenorganisaties, brancheclubs, politieke partijen, natuur- en milieuorganisaties en omroepen. Zij stammen uit een hiërarchisch tijdperk waarin ideologie en religie de pijlers vormden van de samenleving. De nieuwe orde is pragmatisch, divers en diffuus en wordt gedreven door andere waarden. Hij is daardoor ongrijpbaar voor de oude orde en vormt langzaam maar zeker een nieuwe macht.
‘De overgangsfase waarin we nu zitten, is lastig maar boeiend: oude silo’s worden afgebroken en dat gaat gepaard met veel onrust: massale ontslagen in de thuiszorg, welzijnsorganisaties verdwijnen, bouwbedrijven saneren op grote schaal, energiebedrijven vallen om en financiële instellingen reorganiseren radicaal.’
Geen wonder dat met deze passage’s de auteur de WRR gelijk geeft in het dispuut met de regering die de WRR verwijt achter de feiten aan te lopen:
‘De technologische en ecologische transitie die momenteel plaatsvindt, zal de economische structuur fundamenteel veranderen. Niet langer verticaal maar horizontaal. Niet nationaal maar transregionaal. Niet globaal maar glokaal. Zo is de opkomende bio-economie regionaal georiënteerd en snijdt deze dwars door de sectoren chemie, energie, agrifood en logistiek heen. De Nederlandse economie is dus niet ‘transitieproof’, zoals de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid in zijn recente rapport ‘Naar een lerende economie’ ook vaststelde.’
De WRR heeft de trends op de arbeidsmarkt wel degelijk in de gaten en gezien de stuitende opmerkingen van de ministers Kamp en Bussemaker van gisteren in NRC Handelsblad, heeft het er alle schijn van dat de regering zelf oogkleppen op heeft. De vraag is in dat geval of de beleidsmakende ambtenaren wel de juiste adviezen hebben gegeven die genegeerd zijn of dat die beleidsmakers ook achterlopen.
Maar hier is ook een opmerking in zijn plaats over het geformuleerde van auteur Rotmans zelf: de eerste twee zinnen in dit laatste citaat zijn erg algemeen en ponerend geschreven en de lezer moet er dus vanuit gaan dat Rotmans in academische teksten dus met bronvermeldingen komt, die in een artikel in de krant niet gebruikelijk en nodig zijn. Voor mij, noch voor de lezer die niet ingewerkt is in de literatuur over transitie, is het daarom mogelijk dit artikel te beoordelen op inhoudelijke juistheid van de feiten en stellingen in dit artikel en dat is jammer. Wat logica betreft klinkt het betoog als een klok. Maar dat is op zichzelf nog geen maatstaf voor de juistheid van het artikel zelf.
Naast deze opmerking is er nog een kritische kanttekening te plaatsen bij de volgende passage:
‘Maatschappelijke stelsels als zorg, welzijn, onderwijs, energie, bouw en de financiële sector gaan op de schop en moeten worden vernieuwd.’
Strikt geformuleerd is op deze zin niets aan te merken, behalve dat er wel een impliciete verwijzing wordt aangegeven dat we in een postindustrieel tijdperk leven, vanwege het aandeel van genoemde sectoren als zorg, welzijn en onderwijs, maar indirect de financiële sector op de rijksbegroting. En dat levert kortheidshalve geformuleerd een probleem op met de begrotingsdiscipline die vanuit het Verdrag van Maastricht is vastgesteld. Wat is er dan aan de hand?
De eerste drie genoemde sectoren van zorg, welzijn en onderwijs, waaraan het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid moet worden toegevoegd, én de financiële sector als indirecte factor vanwege staatsingrijpen bij omvallende banken leggen een groot beslag op de rijksuitgaven en ondanks de normale maatschappelijke evolutie naar deze postindustriële maatschappij, kan deze maatschappijvorm niet zomaar in een transitiemaatschappij op- of overgaan als het steeds meer op een nieuwe baancreatie in de commerciële en noncommerciële of non-profit of publieke dienstverlening uitdraait. Met de uitgroei naar de volwaardige verzorgingsstaat die omstreeks de jaren tachtig werd bezuinigd vanwege de overschrijding toen van de 3% begrotingsnorm, werd de grens van begrotingstekorten bereikt en dat betekent ook een absolute grens van de dienstenindustrie.
Dat betekent samenvattend dat het huidige economische denken over openbare financiën ongemerkt tegen een grens is aangelopen, waar de politiek en economenwereld mijns inziens geen rekening mee gehouden hebben. Ook de tekst van Rotmans laat dit verschijnsel onbesproken. Misschien kan hij daarop terugkomen in een vervolgartikel. De conclusie met betrekking tot de laatste geciteerd zin is dus dat de zin niet klopt: het gaat niet alleen om de noodzaak om die ‘maatschappelijke stelsels’ te vernieuwen, maar ze moeten ook worden ingeperkt of ingekrompen om minder belastend te zijn voor de rijksbegroting. En dat gaat tegen de trend van de tijd en maatschappelijke ontwikkeling in. Dat is onlogisch. En de fout komt neer op een weeffout in het Verdrag van Maastricht, waarin de 3%-norm niet logisch is, want willekeurig gekozen.