Vervolg op Scheffer, p. 32:
‘Hoewel Kant de vraag naar het kwaad in de menselijke natuur omzeilt, is het wel een fundamentele vraag waarmee hij worstelt. Dat blijkt uit een heel andere tekst die deel uitmaakt van zijn late werk: De religie binnen de grenzen van de rede. De rol van het kwaad is misschien wel vooral een religieuze kwestie. Kort gezegd bestaat deze in het netelige probleem hoe de almacht en goedheid van God samen kunnen gaan: als God almachtig is, waarom verhindert Hij dan niet het kwaad in de wereld?
Een logische vraag in een wereld(deel) dat Europa is en van oudsher beheerst wordt door het christelijke geloof; aanvankelijk katholiek, maar na de reformatie in twee takken opgedeeld (en vergelijkbaar met de tweedeling in de islamitische wereld tussen sjiieten en soennieten).
Maar mijn punt is dat dit christendom multi-interpretabel is, als je ervan uitgaat dat er een klassiek christelijke opvatting bestaat waarbij de bron God wordt genoemd en buiten de mens zelf – op een wolk? – aanwezig is, ergens… maar wel onbepaald. Maar omdat ik aanhanger ben van een heel ander bronbegrip en dus ook die universele bron geen god zal noemen, maar wel de leer van liefde van Jezus de Nazarener aanhang, noem ik mijn vorm van christendom een gnostische of esoterische, hetgeen betekent dat de bron in ieder mens zelf aanwezig is en dat dit een fundamenteel gegeven is. En het trieste is dat dit binnen de christelijke gemeenschap ontkend wordt. Voor mij een reden dat de hele christelijke geloofsbeleving op de schop dient te gaan.
Maar dit laatste, gnostische, betekent ook een ander paradigma dan de klassieke opvatting, en dat mag ook geen verbazing wekken. Het gnostieke aspect is multidimensionaal en dat betekent óók dat alle godsbeelden in alle bestaande wereldgodsdiensten op aarde allemaal dezelfde scheppingseenheid vertegenwoordigen, zodat de christelijke bron die god wordt genoemd door de christenen, dezelfde is als de islamitische of joodse, dan wel boeddhistische (hoewel daar geen godsbeeld bestaat), hindoeïsme en taoïsme. In die zin zijn voor mij alle wereldgodsdiensten gelijkwaardig – geen onderlinge bovengeschikte of ondergeschikte hiërarchie – en van even grote waarde, namelijk het waardevolle instrument voor de mensheid om zijn schepper te leren kennen.
In dit gnostische bronbeeld (om het ‘woord’ of ‘naam’ god te vermijden) bestaat er geen schepper die almachtig is zoals Kant beweert en in de Middeleeuwen gesymboliseerd door koningen en keizers of hoe die hotemetoten ook genoemd kunnen worden, maar zijn we als mens zélf onze schepper van dit leven, vanuit ons – onbekende – bovenbewustzijn (waarin een deeltje van de bron aanwezig is). Dat betekent ook dat de mens in alle historisch gevoerde oorlogen zichzelf dat kwaad heeft afgeroepen en zichzelf het oorlogsgeweld aandeed. Hoe dom waren wij dus? In dit multidimensionale bovenbewustzijn bestaat er dus wel degelijk een ‘almacht en goedheid’ die ik dan ‘de eeuwige bron’ noem, maar die wegens zijn gnostieke almacht en goedheid nooit de wapens tegen onze medemens zal opnemen. En hier ging dus de christelijke kerk dus de fout in. Hiermee kan dus ook worden vastgesteld dat ik dat klassieke godsbeeld van het christendom niet erken en dat ik constateer dat ik dus ook Kant in zijn traditionele aardse denkwereld, die vanzelfsprekend materialistisch was, ongeldig verklaar.
Voor mij bestaat dat dilemma dat Scheffer schetst, namelijk de vraag dat áls ‘God almachtig is, waarom Hij dan niet verhindert dat er kwaad in de wereld bestaat?’ Mijn antwoord luidt dus dat er geen bron bestaat die kwaad heeft geschapen, maar dat alleen de mens dat kan doen vanuit onwetendheid omdat hij zich van alles heeft laten aanpraten door godsdiensten. Mijn conclusie is daarom dat er geen bron bestaat van het kwaad dan alleen de mens zelf. Daarom zal ik dat wereld- en bronbeeld gaan bevechten, wel wie denkt dat het zo werkt – omdat hij zo is opgevoed – zal zichzelf moeten heropvoeden. Wij zullen eraan moeten gaan wennen dat de werkelijkheid ook best eens ánders zou kunnen zijn, en we laten ons voortaan niets meer op de mouw spelden!
Het levert wel ‘nieuwe hoop en verwachting’ op dat de klassieke strijdpunten tussen christelijke en atheïstische ofwel seculiere en humanistische wereld tot een gesprek kunnen komen met de islam van het nieuwe bevolkingsdeel (van 1 miljoen ‘medelanders’) binnen de Nederlandse populatie met een migratieachtergrond.
Het wonderlijke is wel dat men zou denken dat de rest van de bespreking van Scheffer over Kant overgeslagen zou kunnen worden, maar dat blijkt niet het geval te zijn:
‘Bij Kant wordt het kwaad principieel gezien als een gevolg van de vrijheid die God de mens heeft gegund: ‘Zij zullen het goed en het kwade dat hen zal treffen, aan zichzelf te danken hebben.’ Wie niets te kiezen heeft, kan immers ook niet verantwoordelijk worden gehouden. In zijn hele traktaat zien we de botsing van de mens en het nuchtere besef van diens hang naar het kwade, door Kant omschreven als de ‘gebrekkigheid van de menselijke natuur die erin bestaat niet sterk genoeg te zijn om aan beginselen die men aangenomen heeft vast te houden’.
Het wonderlijke is dat hier door Kant een gnostische interpretatie van de christelijke leer wordt gegeven, die dus door het kerkelijke gezag in zijn tijd van leven absoluut niet aanvaard zou zijn. Daarmee sluit zijn visie op de bron geheel op de mijne aan, al geef ik volmondig toe dat dit voor mij een volslagen onbekend feit over Kant was. Daarvoor ben ik Scheffer dankbaar dat ik dit inzicht nu hiermee ontvangen heb.