Inleiding
Stelling: De terechte oproep van senator Hermans (VVD) om de taak en functie van de Eerste Kamer bespreekbaar te maken en dus impliciet te evalueren werd eerder op deze plaats verwelkomd. Ook werd hier aangekondigd dat de handelingen van deze Kamer analytisch onderzocht zullen (moeten) gaan worden op kwaliteit en inhoud van de gespreks- en debatvoering, want die moeten van hogere kwaliteit zijn dan in de Tweede Kamer. Het ongeschreven staatsrecht leert immers dat de senaat als een ‘chambre de réflexion’ een terughoudende rol speelt of dient te spelen binnen de Staten-Generaal, omdat – zo luidt de gangbare mening – beide Kamers elkaar dienen aan te vullen in plaats van elkaar te doubleren. Met dit laatste wordt niet alleen dubbel werk gedaan, maar schiet ook niemand iets mee op. Een aanvullende rol van de Eerste Kamer is ook het best voor te stellen door de senaat precies het omgekeerde te laten doen als de collega-volksvertegenwoordigers uit de Tweede Kamer, waar het politieke gevecht-in-debat op het scherpst van de snede wordt gevoerd: partijprogramma’s worden uit en te na verdedigd en gepropageerd om als spiegel te laten functioneren met betrekking tot de controle op het kabinetsbeleid, per definitie een coalitiecompromis. Het kenmerk van de Tweede Kamerdebatten is daarom naast controle van het regeringsbeleid ook een uitstalmogelijkheid om de eigen partijpolitieke standpunten te venten, al dan niet in de vorm van een fellere polarisatie of strijd van woorden. Wat minder provocerend uitgedrukt: partijstandpunten voeren de boventoon, want de partijvertegenwoordigers laten niets na om tot uitdrukking te brengen dat het partijbelang het landsbelang betekent. Een passende en doelmatige uitwerking van het idee ‘omgekeerde werkwijze’ voor de Eerste Kamer is, in navolging van wat senator Hans Engels (D66) schreef in het kader van het ambt van de minister van Staat, de ‘objectiverende’[i] werkwijze door zijn optreden en raadgevingen op verzoek van de Koning of regering, dat dan tegenover de subjectiverende wijze van formuleren van Tweede Kamerleden staat, zoals net omschreven.
Logischerwijs behoort de Eerste Kamer dus het omgekeerde te doen ten opzichte van het werk van de collega’s van de ‘overzijde’: kwaliteitsbewaking van de wetsvoorstellen betekent ook dat de senatoren kwalitatief partij overstijgende debatten houden en dus niet op de polariserende golflengte gaan zitten, want dat gebeurt al ‘aan de overzijde’. Dit is het praktische en materiele voorstel tegenover de meer formele taakopvatting van de Eerste Kamer, te weten:
‘Voorstanders wijzen op het nut van een extra reflectie op de juridische aspecten van wetgeving.’[ii]
Uit mijn onderzoek blijkt niets van deze extra reflectie op de juridische aspecten, althans op geen enkele plaats wordt hiervan gewag gemaakt. Het zou de duidelijkheid dienen als dit in de toekomst wel wordt gedaan. In plaats van deze extra reflectie leest men de stenogrammen als waren het gewone debatten zoals deze in de Tweede Kamer, dan wel in commissievergaderingen worden gehouden. Dan is er dus sprake van een regelrechte doublure.
De recent gehouden politieke algemene beschouwingen van eind oktober in de senaat leren ons echter dat de beraadslagingen even – maar op een andere wijze – polariserend werden gevoerd en dat wordt in deze serie aangetoond en bewezen met citaten vanuit de Handelingen. De komende verzameling citaten heeft dus tot doel om alternatieven te suggereren om de senaat tot een werkelijke chambre de réflexion, ofwel een Kamer van heroverweging te maken. Van deze vermeende heroverweging, zo wordt hierbij geponeerd, is geen sprake. Er worden meer dan eens zeer partijdige uitspraken gedaan en daarmee wordt de indruk gewekt dat er gewoon een herhaling plaatsvindt van de eerder gevoerde debatten in de Tweede Kamer. In plaats van deze zeer partijpolitieke uitspraken had de buitenstaander verwacht dat de verschillende en dus eigen partijpolitieke standpunten per fractie als een filosofische aankleding of visie zou worden gepresenteerd, maar dat is geenszins het geval. Dus bevangt de lezer van dit stenogram een gevoel van teleurstelling omdat een diepergravend debat over de politieke filosofie geheel en al ontbreekt. Conclusie is dat deze eerste analyse van het net een maand geleden afgeronde debat om de algemene politieke beschouwingen een korte versie is van het twee dagen durende equivalent in de Tweede Kamer. Er kan geen toegevoegde waarde aan dit debat worden ontleend.
De politiek beschouwd vanuit een algemeen belangperspectief en maatschappelijke verantwoordelijkheid
In plaats van bestuurskundige – openbaar bestuur – leerboeken af te stoffen kan voor een richtinggevend idee over taak en bevoegdheden van de overheid gebruikt worden gemaakt van een recent opiniërend artikel onder de titel ‘Regering moet duidelijkheid scheppen over rol toezichthouders bij semipublieke instellingen’, waarbij het gaat om verscherping van aansprakelijkheid van interne toezichthouders en commissarissen van scholen, woningcorporaties en zorginstellingen voor slecht toezicht en dien ten gevolge ontslag.[iii] Het zal duidelijk zijn dat binnen dit beperkte verband van de semipublieke sector paralellen zijn te trekken naar de overheid in het algemeen. Minderman haakt in op de aanbevelingen van het recente rapport-Halsema:
‘Het is een goede zaak dat er helderheid komt in de aansprakelijkheid: die is nu nauwelijks geregeld en erg diffuus. Er lijkt echter een essentieel element te ontbreken: wat is de rol van de commissaris en toezichthouder precies? Wanneer doe je het niet goed? Is dat hetzelfde als bij de commissaris van de bv en de nv? Of verwachten wij dat in de semipublieke sector de toezichthouders dichter op de maatschappelijke taak zitten? Het rapport-Halsema onderstreept de maatschappelijke taak van de semipublieke instellingen (scholen, ziekenhuizen, woningcorporaties en dergelijke) en dus ook het maatschappelijke perspectief van waaruit bestuur en toezicht moeten plaatsvinden. De commissie doet algemene aanbevelingen aan toezichthouders en de wetgever: de overheid moet verduidelijken wat ‘publiek belang is en wat niet’ en bestuurders en toezichthouders moeten meer gaan leven naar een intrinsiek goed maatschappelijk bestuur en elkaar meer serieus de maat nemen. Door betere samenwerking met inspecties en andere organisaties zouden er voldoende ‘checks and balances’ moeten ontstaan waardoor de publieke zaak op lokaal en regionaal niveau beter wordt vormgegeven. Halsema meent dat het toezicht een maatschappelijke taak betreft.’
‘De vraag ‘doe ik het goed of niet?’ zal door de minister worden verhelderd.
‘Hier ligt een cruciale keuze: zijn raden van toezicht afstandelijke organen die alleen op hoofdlijnen de bedrijfsvoering volgen, of zijn het medebeslissers op allerlei belangrijke onderdelen? Is de raad actief betrokken bij strategie, doelstellingen, begroting, jaarrekening, et cetera en bovendien breed aanspreekbaar voor ketenpartners, medewerkers en klokkenluiders? Moet de toezichthouder zich bezighouden met zwakke scholen, krimp, fraudebestrijding, maatschappelijke verantwoording? Moet hij in het netwerk van stakeholders zijn oor te luisteren leggen en zich maatschappelijk verantwoorden?’
Hoewel Halsema voor het laatste lijkt te kiezen, doet zij dat volgens de auteur niet expliciet en trekt daar al helemaal niet de nodige consequenties uit. Dat Halsema dat niet doet is mogelijk de consequentie van een compromis binnen haar commissie. Er moet hier dus worden gekozen: het betreft de vraag of de raden het goed doen of niet. Pas dan kunnen toezichthouders aansprakelijk worden gehouden als het fout gaat. Wat met andere woorden geldt voor toezichthouders als van genoemde sectoren, geldt ook voor instellingen op nationaal niveau zoals de ambtelijke diensten als de Algemene Rekenkamer, DNB en AFM om maar drie voorbeelden te noemen. Ik noem deze drie uitdrukkelijk als ambtelijke diensten om hiermee aan te geven dat ik de controlerende volksvertegenwoordigers van Tweede en Eerste Kamer ook in dit rijtje vind horen. Zij zijn de gekozen controleurs namens de bevolking en hebben dus een niet-technische taak als ‘toezichthouder’, terwijl genoemde ambtelijke diensten juist vanwege hun technisch-juridische expertise hun eigen wettelijke omschreven taken bezitten. En hier doet zich dan ook de link en verband voor naar de Eerste Kamer vanwege een mogelijke toekomstige optie in het kader van de reorganisatie van de Eerste Kamer en gekoppelde grondwetswijziging van dit orgaan: is een fusie tussen de Raad van State en de Eerste Kamer denkbaar en wenselijk? Die vraag kan alleen beantwoord worden als de basisvraag beantwoord is of de senaat op dit moment (maar ook in de recente of oudere geschiedenis) voldoende, goed of uitmuntend heeft geopereerd. Op deze basisvraag probeert deze blog een (aanzet tot) antwoord te geven. Voor de volledigheid vervolgen we de auteur in zijn slotpassage aangezien in het onderstaande fragment een verschil gaat optreden met de controlerende taak van volksvertegenwoordigers:
‘Als de regering inderdaad vindt dat de raad van toezicht actief betrokken is bij alle belangrijke beslissingen, dan kiest men daarmee voor een soort ‘non-excutive boardmember’. Dan is de toezichthouder feitelijk medebestuurder. (…)’
Het zal duidelijk zijn dat dit voor volksvertegenwoordigers niet aan de orde is, maar wel bestaat in de persoon van oud-minister Zalm de gedelegeerde boardmember binnen de ABN Amro Bank waarbij de vraag aan de orde is – lees: had moeten zijn – wat er gebeurt bij een mislukking van deze regeringsopdracht aan de oud-minister. Ook dan is immers sprake van een aanslag op de belastingbetaler en een minder ingrijpende sanering van onze staatsschulden. Nu dit cruciale punt is genoemd kan deze lijn worden doorgetrokken naar het vervolg van deze blog waar de beraadslagingen van de Eerste Kamer worden geanalyseerd: vanwege het fundamentele verschil tussen deze beraadslagingen – geldt overigens ook voor de Tweede Kamer – vóór en ná het kanteljaar 1992 omdat op 7 februari van dat jaar het Verdrag van Maastricht ondertekend werd – en de begrotingsdiscipline formeel werd ingevoerd en zeker na het aantreden van de supercommissaris Olli Rehn – mede op ons aandringen door het kabinet gestimuleerd vanwege de nationale ‘shock’ als gevolg van de schuldencrisis en financiële problemen in de zuidelijke eurolanden – deze begrotingsdiscipline permanent in de achtereenvolgende algemene politieke – en opvolgende financiële – beschouwingen en begrotingsbehandelingen aan de orde had moeten komen. In hoeverre dat ook feitelijk aan de orde was is mij onbekend omdat ik niet weet of hiernaar onderzoek is gedaan. In mijn ‘eigen’ onderzoek dat nu start naar de kwaliteit van de beraadslagingen van de senaat zal de aanduiding en consequenties van de genoemde begrotingsdiscipline een rol spelen. En voor de helderheid stel ik ook vast dat er volgens mij een verschil bestaat tussen begrotingsdiscipline vanuit een ‘neoliberaal’ en dus klassiek-monetaristisch standpunt enerzijds en vanuit het Maastrichtse en dus het perspectief vanuit een nieuw-mondiale wereldeconomie anderzijds. Europa en de EU moeten immers mee kunnen gaan en blijven opstomen in de vaart volkeren en dat zou niet meer mogelijk zijn vanwege de onzichtbare hand van de financiële markten die een groeiende greep krijgen op staatsschulden en overheidstekorten. De oorspronkelijke West-Europese landen hebben een financieel nadeel opgelopen door uitdijende overheidsuitgaven, waardoor een onbalans is ontstaan in de mondiale markten.
Voor deze eerste blog zal daarom de ‘EU’ en begrotingsdiscipline als maatstaf worden genomen voor de beoogde kwaliteitsmeting. Welke fracties leggen een verband tussen voorgenomen regeringsbeleid en de begrotingsdiscipline?
Het stenogram van de Eerste Kamer over de algemene politieke beschouwingen
In de volgorde van de sprekerslijst verschijnen de volgende fractievoorzitters op de sprekersplaats. In deze eerste verkenning gaat het om het criterium ‘polariserende’ en ‘partijpolitieke’ uitspraken die evengoed door de Tweede Kamer konden zijn uitgesproken.
De heer Brinkman (CDA) met een populistisch begin van zijn spreekbeurt maar daarna een aantal wijsgerige opmerkingen, zonder hierop een toelichting of invulling te geven:
‘Computervakman Wim en Annie, zijn vrouw, de ervaren verpleegster, stonden met hun twee kinderen op Prinsjesdag uitbundig te zwaaien naar ons flonkelnieuwe koningspaar. (…) “Hoor je dat, Wim?”, zei Annie, “wij mogen voortaan ook alo topbelasting gaan betalen!” Wim fluisterde zuur: “ze rekenen ons rijk, maar ze maken ons arm.” (…)[iv]
Deze uitspraak resp. beeldspraak mag als populistisch worden aangemerkt omdat een echtpaar met gemiddelde beroepen als ICT’er en verpleegkundige niet binnen het topbelastingtarief vallen. Deze opening van Brinkmans inbreng had net zo goed door zijn CDA-collega in de Tweede Kamer gebracht kunnen worden en dat betekent dat Brinkman via de senaat de bevolking probeert te bereiken terwijl dat niet nodig noch wenselijk is: doublure van de Tweede Kamer en ook geen schare van journalisten die aanwezig zijn omdat de Eerste Kamer geen hot issue vormt. Daarmee is de weg vrij om ‘professorale’ visies te ontwikkelen, maar daaraan heeft de CDA-fractie geen behoefte.
En zoals aangekondigd een tijdsbeeld:
‘(…) Aan het werk in een snel veranderende, multipolaire wereld met steeds weer nieuwe producten en met technologische innovaties alom. Met andere, kleinere, steeds wisselende klantengroepen met verscheiden wensen. Bezig om hun logistieke processen aan te passen, in hun keten van samenwerking de boel te reorganiseren. Aan de slag om hun productiviteit eb hun competitiviteit te verhogen. In de weer om excellenter te worden en om verschil in plaats van gelijkheid van het gebodene na te streven. Kansen genoeg voor ons land, al moet je tegenwoordig veel beter je best doen om overeind te blijven. Ondertussen lichtte binnen de minister-president toe hoe wij ons moeten transformeren naar meer participatie. Voor het CDA niks nieuws onder de zon, want gemeenschapszin en vanuit het vroegste familieverband samen verantwoordelijkheid dragen zitten ons in de genen. Enfin, mooi plagiaat is niet lelijk.’
Zoals aangegeven wordt dit tijdsbeeld niet verder uitgewerkt, noch wordt aangegeven wat het oogmerk van deze opmerkingen is of hoe deze verschijnselen politiek worden toegepast. De vraag komt dus bij de toehoorder op wat het CDA met deze ‘snel veranderende, multipolaire wereld met steeds weer nieuwe producten en met technologische innovaties alom’ wil gaan doen. Zijn dit louter positieve ontwikkelingen of bestaan er ook schaduwkanten die om een politiek antwoord of reactie vragen. Algemeen wordt erkend dat deze multipolaire wereld van de mondialisering zeker niet zonder die schaduwkanten is. Het antiglobalisme getuigt daarvan. Brinkman constateert slechts de interbedrijfsmatige aanpassingsprocessen, nodig om de concurrentiestrijd met opkomende industriële grootmachten te kunnen blijven voortzetten. In plaats van een nadere uitwerking springt de senator over naar de binnenlandse beleidsprioriteiten:
‘Het CDA wil niet dat de gaten in de overheidsboekhouding steeds maar met extra belastingen worden gedicht. Met minder overheidsuitgaven valt een betere samenleving te bouwen. Elke scholier zou dat in een maatschappelijke stage van jongs af aan moeten ondervinden. Het toezicht op uitdijende uitgaven voor sociale zekerheid en zorg laat te wensen over. Onze wetgeving is broos aan het worden. Dat zijn wat het CDA betreft kernpunten in het aanpassingsvermogen waar ons collectieve systeem nu voor staat. De MEV en de Miljoenennota schrijven er informatief en uitnodigend over: ons collectieve systeem is te groot, te traag en te complex geworden. Dat is niet een kwestie van ideologie, van meningen, maar domweg van feiten. 50% en meer van wat dit land verdient vloeit door de collectieve kas. Het heeft geen zin wie dan ook daarvan de schuld te geven, want velen van ons dragen ervoor wel enige medeverantwoordelijkheid. Waar het nu om gaat is ons tijdig, nee, tijdiger aan te passen. Onze fractie spreekt, constructief als we zijn, echt van ONS, want onze landgenoten hebben het nog steeds niet zo slecht als her en der wel wordt beweerd. (…)’
Hierbij past een beredeneerd commentaar. Hier wordt platweg het verkiezingsprogramma, dan wel partijideologie gebracht, alsof dat duidelijke visionaire perspectieven biedt. Het zijn slechts ideologische uitgangspunten, zonder dat een weidser toetsingskader wordt aangedragen, bijvoorbeeld gestaafd vanuit de economisch-financiële literatuur. Dat zou het geëigende toetsingskader kunnen zijn om de eigen ideologische en het visionaire perspectief verder te ontwikkelen. Dan ontstaat er een vergelijking met hedendaagse en dus eigentijdse wetenschappelijke inzichten, die het tegelijkertijd mogelijk maken om het regeringsbeleid tegen het licht te houden. Deze aanzet zou vanuit de Eerste Kamer mogen worden verwacht om een plagiaat en doublure van de Tweede te voorkomen. Dat ontbreekt dus te enen male. Ook wordt met geen woord gerept over de budgettaire verplichtingen die ons vanuit de EU worden opgedragen en die zo ingrijpend zijn dat ze bijna niet zonder belastingverhogingen kunnen worden bereikt. En wat de slotzinnen [‘Het heeft geen zin wie dan ook daarvan de schuld te geven’] betreft kan inderdaad worden vastgesteld dat alle politici boter op hun hoofd hebben; Brinkman zelf was destijds een centrale figuur in het politieke web. Hij heeft met zijn CDA een zware verantwoordelijkheid voor de exponentiele groei van overheidsuitgaven waarmee de politiek op dit moment te kampen heeft. Deze langdurige CDA-regeringsverantwoordelijkheid kan door bovenstaande passage niet worden uitgewist. Zomaar te spreken over ‘minder overheidsuitgaven’ is dus wat goedkoop. Dit type inbreng is dus een senator onwaardig, aangezien sprake is van een traditioneel oppositioneel geluid, dat in de Tweede Kamer thuishoort. Ik concludeer dat deze eerste inhoudelijke spreekbeurt geen bijdrage levert aan een kwalitatief hoogstaand toetsingskader wat van een Eerste Kamerlid verwacht mag worden. Wel worden enkele kritische kanttekeningen geplaatst bij bepaalde wetsvoorstellen, maar die hadden evengoed aan de overzijde kunnen worden uitgesproken:
‘Een zoveelste begrotingsakkoord, sociaal akkoord of belastingplan zijn toch geen documenten die hier zondermeer kunnen passeren. Bijbehorende wetgeving is nog altijd beslissender dan de handtekening van steeds wisselende coalitiepartners onder oneliners op enkele A4’tjes. De rol van sociale partners of gemeentebesturen in de nieuwe participatiewet, de verdeling van bevoegdheden tussen verzekeraars en gemeentebesturen bij nieuwe zorgarrangementen, vereenvoudiging van toeslagregelingen en zo veel meer moeten zorgvuldig worden bezien, omdat oude, nieuwe of verloren rechten van burgers daarbij direct in het geding zijn. Omdat leven nog altijd meer is dan geld uitgeven, heeft dit huis erop toe te zien dat zulke regelingen goed doortimmerd zijn om ze in het land te kunnen gebruiken en niet of zij volgens het klokje van de heren Zijlstra en Samsom tijdig door het parlement worden geduwd. Ons bestuursrecht is in de loop der jaren steeds meer leeg procesrecht geworden, omdat de materiёle rechtsnorm steeds meer slordig is weggedelegeerd uit de wet. De eigen inhoudelijke afweging van bevoegde bestuursorganen ten opzichte van zeer uiteenlopende belangen en omstandigheden is daardoor steeds meer een kluif voor de rechter aan het worden. Zulk soort regels hebben in ons Rijndoorstroomde land helaas de plek ingenomen van te toetsen principes, waarvoor wij elkaar altijd met succes ruimte lieten. Dit is een doodlopende weg. Alleen een percentage of getal in regels wijzigen omdat dit budgettair nu beter uitkomt, lost het achterliggende fundamentele vraagstuk niet op. Verschillende mensen, dingen en omstandigheden vragen nu eenmaal om een heldere normstelling en een duidelijke bevoegdhedenverdeling en waar nodig ruimte voor verschillend oordeel en praktische oplossingen op basis van goed per beslissing te motiveren “Freies Ermessen” voor het bevoegde gezag: in de zorg, voor de jeugd, in het onderwijs. Overal en voor iedereen. Deze Kamer moet daarom ook blijven toetsen of de wetgeving leidt tot een meer daadkrachtige bestuurspraktijk, omdat voortgaande vertrouwenserosie dit land nu eenmaal niet echt verder helpt. De nieuwe participatiewet gaat terecht voorstellen om naar één uitkeringssysteem voor oude en nieuwe gevallen over te gaan tegen een gemiddeld lager bedrag. Wij zullen wel moeten weten hoe dat gaat werken voordat hier de hamer valt! Jammer voor wie popelt om de Eerste Kamer op te heffen, maar gelukkig een waarborg voor wie in dit land met het CDA meer blijft hechten aan degelijkheid dan aan een opgestoken middelvinger. Nu het kabinet terecht meer ruimte aan bedrijven, personen en instellingen wil geven, vragen wij de minister-president nadrukkelijk hierop in te gaan. Dit is geen rechtstheoretische vraag om hem van het werk te houden, maar ons inziens succesvoorwaarde voor allerlei voorgenomen vereenvoudigingen en hervormingen en het is ook nodig voor snellere realisering van broodnodige investeringen.
(…)
‘Het CDA does not rule this country en dat is te merken ook! Maar we hebben wel een visie op hoe het landsbelang ook, en in een aantal gevallen beter, gediend zou kunnen worden. Wij zijn immers geen tegenpartij. Onze consistente visie zullen we daarom fair en verantwoordelijk blijven uitdragen. Wil de minister-president onze suggestie omtrent eindigheid van subsidies daarom in overweging nemen, nu hij nog wat gaten in zijn ambtskostuum weg moet mazen? Laat het kabinet maar memory gaan spelen, voordat een sombere Voorjaarsnota 2014 op tafel komt! De voorgenomen verkoopopbrengst van ING’s Alt-A-beleggingen is immers ter delging van de staatsschuld en niet voor extra uitgaven bedoeld.’[v]
(…)
‘Het kabinet moet de krimpscheuren in zijn beleid niet blijven dichtpleisteren, maar de bouwkundige oorzaken ervan aanpakken! Optimisme is heus een goede levenshouding, maar de werkelijkheid blijft meer dan een raming op basis van een model of management by excellent speech. Erkent de minister-president dat Duitsland, waarmee we ons mogen en kunnen vergelijken, het op veel terreinen beter doet dan wij? Akkoord, misschien wordt hij niet afgeluisterd, maar daar wordt werken aangemoedigd in plaats van door het kabinet hier met 2,5 miljard euro extra belasting op arbeid ontmoedigd. Daar beginnen Annie en Wim pas een toptarief aan belasting te betalen als ze €250.000 elk verdienen. Daar groeit de maakindustrie als kool. Daar wordt men rap meer energiezuinig. Daar is ruimte om voor een eigen huis te sparen. Hier beloofde de minister-president wel belastingverlaging toen de hypotheekrenteaftrek werd beperkt, maar wat merken Annie en Wim en zo veel anderen daarvan nu en niet in 2018 en veel later?’[vi]
‘Het is hoog spel om net te doen alsof het probleem waar het kabinet op stuit slechts 6 miljard euro groot is. In januari 2014 zullen Annie en Wim heus wel zien dat dan door tariefverlaging in de eerste schijf iedereen behalve mensen met alleen AOW er een tientje per maand bij krijgt. Maar dat douceurtje is in 2015 al weer achter de horizon verdwenen. En ze zullen beseffen dat de begrotingen voor 2014 tot 2017 voor hen na het vallen van alle herfstbladeren nog steeds met dikke minnen geschreven staan. Heeft het kabinet nu met D66, CU en SGP alleen overeenstemming bereikt over 2014, zodat de vaak nivellerende lastenverzwaringen de komende maanden kunnen worden uitgevent, terwijl de structurele ombuigingen pas volgend jaar weer in een hackathon als herfstbladeren moeten worden bijeengeharkt? Welke wetsontwerpen wil het kabinet hier nog voor 19 maart 2014 behandeld zien? Wij kunnen ons dan tijdig voorbereiden op onze redelijk inzet voor goede wetgeving in het landsbelang, waarvoor deze Kamer niet gemist kan worden.’
Tot slot zij opgemerkt dat er maar eenmaal over Europa wordt gesproken:
‘De aangepaste heffingskortingen helpen vooral de laagverdieners en vier keer modaal, maar Annie en Wim zien hun marginale druk met 7% stijgen. Mijnheer de minister-president, is dat eerlijk? Komt dat elders in Europa voor? Schept dat banen? Schept dat draagvlak? Zo resteert voor werkend Nederland alleen nog maar een spelletje mens! erger je wѐl.’
Conclusie is zoals al aangegeven, dat deze eerste spreekbeurt geen waardige inbreng genoemd kan worden van een senator. Er zit geen objectiverend element in Brinkmans betoog en daarmee dat betekent een smet op het blazoen van deze Eerste Kamer. De overbodigheid van deze CDA-inbreng is duidelijk. We stappen over naar de tweede spreker.
De volgende fractievoorzitter is VVD’er Hermans, die opvallend genoeg begint met ons politiek kenmerk van het poldermodel:
‘Wij Nederlanders zijn van oudsher polderraars. Dat polderen heeft natuurlijk ook een aantal nadelen. Een soms oeverloos debat over onbenulligheden [sic!]. de bekende bestuurlijke drukte. Vijftig jaar discussie en debat over zeven kilometer autoweg waarvan het onderbed al sinds de jaren zeventig in Midden-Delfland klaarligt.
‘Maar er is ook een positieve kant aan die typisch Nederlandse overlegmentaliteit. In tijden van crisis als het er echt om spant, op momenten van maken of breken, dan staan wij er samen, schouder aan schouder zandzakken te slepen bij hoogwater. Dat was zo bij de wederopbouw; dat was ook zo bij het akkoord van Wassenaar en dat was ook zo bij het begrotingsakkoord van het vorig jaar. En het is nu weer zo, nu het kabinet de handen ineen heeft geslagen met ChristenUnie, SGP en D66. Ik prijs die partijen die hun nek uit hebben durven steken voor pijnlijke maatregelen; pijnlijk, maar noodzakelijk om de welvaart van ons land veilig te stellen. De grootste winst van het akkoord schuilt wat de VVD-fractie betreft in het brede draagvlak voor een solide begrotingsbeleid. Het kabinet kan door met zijn hervormingsagenda. Dat komt de stabiliteit van ons land en de politiek ten goede.
‘De VVD is ook te spreken over de verbeteringen ten opzichte van de voorstellen die daarvoor voorlagen. Minder lastenverzwaring, meer banen en dat gefinancierd met meer bezuinigingen op de overheid, sociale zekerheid en de zorg. Wij erkennen natuurlijk dat wij ook een prijs hebben moeten betalen voor die verbeteringen. Een taks op leidingwater, een hogere belasting op personenauto’s en motorrijwielen en geen verlaging van de motorrijtuigenbelasting. Wij erkennen ook dat er na het akkoord veel zuurs in het vat zit voor de mensen van Nederland.’
Na deze drie alinea’s ontstaat er een natuurlijk breekpunt als de heer Kox (SP) interrumpeert over met name de laatste alinea. Maar laten we allereerst de bovenstaande inleidende tekst van Hermans beoordelen. In de eerste plaats merk ik op dat het poldermodel zich in de ogen van de VVD weer in een nieuwe belangstelling mag verheugen, maar dit lijkt eerder een gelegenheidsargument dan een principiële stellingname. Een gelegenheidsargument namelijk vanwege de politieke verhoudingen die gewijzigd zijn doordat de nieuw ontstane meerderheid na de Tweede Kamer niet overeenkomt met de verhoudingen in de Eerste. De VVD die een sterke traditie kent van weerstand tegen het poldermodel (Bolkestein!) moet nu wel meegaan in onze poldercultuur omdat het niet anders kan. De kern van dit probleem ligt echter bij ons kiesstelsel, waardoor verschillende meerderheden in beide Kamers een vast verschijnsel dreigen te gaan worden, met alle risico’s van bestuurlijke chaos van dien. Dit wordt ook door meerdere sprekers tijdens deze algemene beschouwingen vastgesteld. Dat wat betreft de eerste twee alinea’s, waarmee genoeg gezegd is. Ten voordele van Hermans spreekt dat hij later in zijn inbreng in eerste termijn de positie van de Eerste Kamer ter discussie stelt voor wat de taak en rol binnen het politieke bestel en daarmee indirect ook de wijze van verkiezing van de senaat.
Over de derde alinea geldt hetzelfde als wat eerder bij Brinkman werd geconstateerd: reciteren uit het partijprogramma en dat is – kort en krachtig uitgedrukt – niet de taak van een senator.
Dan nu de heer Kox die met de volgende interruptie komt:
‘Collega Hermans begint meteen met een lofzang op het nieuwe akkoord. Terecht, ik zou misschien hetzelfde doen. Maar het klinkt toch wat vreemd uit de mond van degene die hier een jaar geleden terug bij de algemene beschouwingen zei: we gaan toch niet meemaken dat dingen die langs politieke lijnen in de Tweede Kamer worden afgesproken hier meteen doorgevoerd worden? Dus bent u zich niet wat al te snel rijk aan het rekenen door een akkoord dat aan de overkant gesloten is? Hebt u niet gelezen dat collega Holdijk en collega Kuiper gezegd hebben dat zij zich wel verbonden voelen aan dit akkoord maar dat zij zich daaraan niet gebonden voelen. Dus bent u niet iets te vroeg met uw mededeling dat het kabinet nu verder kan? Had het kabinet zonder dit akkoord niet verder gekund?’
Omdat Kox hier teruggrijpt op uitspraken van Hermans van een jaar geleden toen het kersverse kabinet net was aangetreden en de actuele staatsrechtelijke positie van de senaat een andere bleek dan ooit te voren, hetgeen verwarring en een politieke luchtledigheid opleverde, kan deze directe vraag aan Hermans als een vorm van populisme worden opgevat. En zeker ook omdat Kox de uitspraken van Holdijk en Kuiper ten eigen bate opvoert. Hier is wederom sprake van afwezigheid van afstandelijkheid en objectvisme die iedere senator zou sieren. Kox toont kortom dezelfde felheid van debat die in de Tweede Kamer gebruikelijk is. In verband met de poging om deze tekst beperkt te houden tot één pagina per spreker (een deel 1a zou eventueel meerdere voorbeelden kunnen aandragen om het populisme van de senaat aan te tonen, resp. te bewijzen; dat geldt ook zeker voor de uitspraak van Hermans ‘Om de energie en de kracht van Nederland en van de Nederlanders vrij te maken, is het nodig dat de overheid een stapje terug doet’, waarop Kox terecht reageert met de opmerking: Collega Hermans poneert weer een stelling[vii]).
Ook de heer Thissen (GroenLinks) interrumpeert later in dit debat op Hermans, maar ook zijn vraag doet teveel aan de soort interventies van de Tweede Kamer denken:
‘Ik hoorde u de loftrompet steken over de kabinetten-Lubbers en het Akkoord van Wassenaar. We zouden het allemaal verschrikkelijk goed hebben gedaan. Dat speelde zich af in het begin van de jaren tachtig. Als ik goed reken, is dat 33 jaar geleden. In die 33 jaar heeft de VVD op 4 jaar na regeringsverantwoordelijkheid gedragen voor dit land. En toch zegt u dat er veel minder overheid moet zijn en veel meer ruimte voor de samenleving. Uw invloed is dus eigenlijk maar heel beperkt. U hebt blijkbaar last van andere partijen. U krijgt uw visie er niet door. Wat bedoelt u met “minder overheid en meer samenleving”? U zegt: wij willen bouwen op mensen met talenten. Ik ken heel veel mensen met talenten die verschrikkelijk graag willen meebouwen aan de samenleving, maar wie de toegang tot meedoen is ontzegd door slagbomen. Minister Dijsselbloem heeft het over een miljoen mensen die graag willen werken. Wat hebt u in uw visie aan hen te bieden? Of hebt u hen al financieel en sociaal afgeschreven?‘[viii]
Zeker ook als Thissen vervolgens spreekt van een ‘grabbeltonakkoord’, dan klinkt dan niet echt ‘senatoriaal’, waarmee niet wordt bedoeld dat de senaat deftig taalgebruik hoort te hanteren, maar de straatvechterstaal van de Tweede Kamer misstaat in de senaat. En ‘grabbeltonakkoord’ hoort tot die categorie.
Na een volgend interruptiedebat met Kox komt Hermans met zijn voorstel de ‘nieuwe’ status van de Eerste Kamer in aan de orde te stellen:
‘Er wordt wel eens beweerd dat het kabinet een fout heeft gemaakt door te gaan regeren zonder een meerderheid in deze Kamer. Die kritiek doet echter geen recht aan de conduitestaat van dit huis. Waar de Tweede Kamer de politieke overwegingen op de eerste plaats zet en de wetstechnische op de tweede, ligt in dit huis het primaat bij wetgeving en kwaliteit van wetgeving. De kritiek op het kabinet gaat ook geheel voorbij aan het snel veranderende politieke landschap. De verkiezingen voor de Tweede Kamer en die voor de Provinciale Staten lopen bijna nooit parallel. Dat was natuurlijk in 1980 ook al zo, maar Nederlanders wisselen sneller dan ooit van politieke voorkeur. In 1963 wisselden 9 zetels van kleur bij de verkiezingen voor de Tweede Kamer. In 1977, toen ik in de Kamer kwam, waren dat er 19. En nu, in 2012 waren het er maar liefst 46. Dat leidt bijna automatisch tot grote complexiteit in besluitvorming, wie er ook aan het roer staat. De meerderheid van vandaag kan morgen de minderheid zijn. Dat is weliswaar geen zekerheid, maar wel een scenario waarmee we de komende jaren serieus rekening moeten houden. Is dat een probleem voor dit huis? De Eerste Kamer heeft van de bijna 300 wetten van het afgelopen jaar er slechts 3 afgewezen. Bewijst het akkoord over de begroting van 2014 niet dat met die complexiteit goed te leven valt? En is het zoeken naar meerderheden niet de kern van het werk van een politici? Maakt die complexiteit niet het beste in ons wakker? De wil er samen de schouders onder te zetten, om zakken door te geven bij hoog water?’
Hierop volgt wederom een stekelige opmerking van de kant van de SP:
‘De heer Kox (SP): Voor mij, afkomstig van de Brabantse zandgrond, blijven polders wat ingewikkeld. Voor ons is dat een enigszins vreemd verschijnsel.
De heer Hermans (VVD): Nederland is iets groter dan Brabant. Dat weet u, toch?
De heer Kox (SP): Ja, maar Nederland is ook iets groter dan Holland en dat vergeet u wel eens.
De heer Hermans (VVD): Friesland ook, dat klopt.’[ix]
(…)
‘De heer Kox (SP): De vraag was: had het kabinet voort gekund met een minderheid in deze Kamer, of niet? Vorig jaar beweerde u het tegenovergestelde. Ik ben niet van de polder, zei ik al. Het beeld dat de polder bij hoogwater beschermd moet worden met zandzakken op de dijken, getuigt van een beperkte visie. In principe moet je ervoor zorgen dat de dijken goed genoeg zijn. Het is de vraag of het kabinet niet juist bezig is om de dijken structureel te ondermijnen. Nog eens: is het een probleem dat uw kabinet geen meerderheid heeft in deze Kamer of niet? U moet kiezen voor het een of het ander.’[x]
Deze bewoordingen horen mijns inziens ook niet in de Eerste Kamer thuis.
Met een afsluitende opmerking van Hermans over zijn intentie sluiten we dit deel van de beraadslagingen af:
‘Ik heb aangegeven dat we in Nederland gewend zijn om te polderen en met elkaar tot akkoorden te komen. Als het echt heel moeilijk wordt, zetten we er samen de schouders onder. En het is heel moeilijk. Hoe meer schouders eronder, hoe meer handen die zakken kunnen doorgeven, des te beter de polder kan worden beschermd tegen het hoge water. Dat heb ik betoogd. Ik wil nu ingaan op de positie van de Eerste Kamer en het feit dat de complexiteit van ons politieke systeem enorm is toegenomen door de heel snel wisselende meerderheden in de Nederlandse samenleving. Ook door de verschillende tijdstippen van verkiezingen kunnen zich extra problemen voordoen. Het vinden van werkbare meerderheden in de Tweede en in de Eerste Kamer om te komen tot een politieke opstelling van het kabinet wordt hierdoor lastiger. Dat loopt als een “blauwe draad” door mijn betoog.’
En Van Boxtel (D66) vraagt Hermans zich uit te spreken over zijn partijgenoot en fractiegenoot De Grave:
‘Ik heb collega Hermans horen zeggen dat hij het spannend vindt. Kiezers wisselen en meerderheden wisselen. Over de rol van de Eerste Kamer zegt hij: die is zoals die is. Mijnheer Hermans, wat vindt u dan van de uitspraken van uw fractiegenoot Frank de Grave, die iedere keer in de media doet voorkomen alsof we met een onwerkbare constructie in de Eerste Kamer zitten?’[xi]
Ook dit soort opmerkingen en verwijzingen hoort alleen in de Tweede Kamer thuis.
En de heer Kuiper (ChristenUnie) probeert de formatie opnieuw te evalueren:
‘U bent een groot voorstander van polderen. Dat ben ik ook. Het is een groot goed dat we goed overleg hebben in ons land. Was het dan niet beter geweest om bij de formatie van dit kabinet te overwegen om een vijfpartijencoalitie te maken?
De heer Hermans (VVD): Bij de formatie en de verkenning is nadrukkelijk naar voren gekomen dat de twee partijen die nu de coalitie vormen, het zouden moeten gaan doen. Voor die lijn is gekozen.
De heer Kuiper (ChristenUnie): U geeft nu een formeel antwoord.
De heer Hermans (VVD): Dat is niet formeel, dat is de realiteit.
De heer Kuiper (ChristenUnie): Dat hebben we al heel vaak gehoord, maar de akkoorden die nu telkens gesloten worden, stellen u eigenlijk in het ongelijk. Achteraf was het wellicht toch beter geweest om bij de formatie van het kabinet meer te letten op de verhoudingen in beide Kamers en om effort te steken in een vijfpartijencoalitie.’[xii]
De volgende spreker is de heer Marcel de Graaff (PVV):
‘Voorzitter. Wellicht herinneren een aantal leden van deze Kamer zich dat ik tijdens de vorige algemene politieke beschouwingen al direct in de eerste termijn een motie van wantrouwen heb ingediend tegen dit kabinet. Tot mijn spijt heeft die motie het toen niet gehaald. Ik kan u echter verzekeren dat de leden van mijn fractie nog steeds geen enkel vertrouwen hebben in dit kabinet, en wel om een aantal redenen.’
Deze openingszin van de spreekbeurt van de PVV wordt hierbij weergegeven omdat alle fracties hier de revue passeren, en daarom dient ook deze fractie in dit overzicht te worden opgenomen. Maar deze ‘herinneringsmededeling’ wijst er slechts op dat deze partij geen rekening wenst te houden met de bestaande tradities en mores binnen de Staten-Generaal en dus moties indient zonder eerst aan te horen wat de regering te zeggen heeft. Dit is politiek geen constructieve opstelling en daarmee plaatst deze partij zich buiten de orde van het bestaande kwaliteitskader van de Eerste Kamer, hoe groot de electorale aanhang van de PPV ook mag zijn. Die aanhang verdient respect, maar tegelijkertijd wordt die massale aanhang mijns inziens slechts mogelijk gemaakt door de inbreng van de traditionele partijen, die geen visie weten te ontwikkelen en daarmee zelf hun negatieve spiraal van verminderde politieke geloofwaardigheid veroorzaken. Hier geldt de wet van de politiek communicerende vaten: hoe beter de PVV het doet, hoe groter de teruglopende electorale aanhang van de traditionele partijen. Conclusie na lezing van de gehele spreekbeurt van de PVV is dat van de Eerste Kamer een kopie van de Tweede wordt gemaakt en daarmee wordt de senaat geen dienst bewezen. En los daarvan zal geen belangstellende zich storten op deze beraadslagingen omdat de uitgesproken teksten oeverloos en saai zijn.
De volgende spreker is mevrouw Barth (PvdA) en zij vormt de grote uitzondering op de laatste zin die hierboven staat. Zij is wat mij betreft de enige die met een visie komt en een inbreng heeft die het stempel of predicaat meekrijgt van de senaat ‘waardig’. De eerste alinea tot aan de interruptie van Kox wordt hieronder weergegeven:
‘Voorzitter. “Zeker in een hoogontwikkelde industriële samenleving zijn abrupte beleidsveranderingen niet mogelijk. Maar daarom zijn de kleine veranderingen niet onbelangrijk. De verlegging van het beleid met tien graden kan uiteindelijk het verschil zijn tussen oorlog en vrede. (…) Marges gebruiken is soms het verschil tussen een spiraal naar beneden of naar omhoog. Het verschil tussen uitzichtloosheid en perspectief, tussen hoop en wanhoop.” Aan het woord is Joop den Uyl in misschien wel zijn beroemdste essay “De smalle marge van democratische politiek”. Wie het herleest, wordt verrast door de wijsheid en actuele waarde van dit 43 jaar oude verhaal. Nederland is een land van minderheden waarin het sluiten van politieke compromissen onontkoombaar is. Naast Luxemburg en Zwitserland is Nederland bovendien het enige Europese land waar nog nooit een volledige kabinetswissel heeft plaatsgevonden. Een nieuw kabinet neemt altijd beleid van het vorige mee. De marge van het kabinet-Rutte/Asscher wordt ook nog eens zeer beperkt door de diepe internationale economische crisis waarmee ons land in 2014 voor het zesde achtereenvolgende jaar geconfronteerd wordt. Het kabinet ziet zich gesteld voor de bijkans onmogelijke opgave om de overheidsfinanciën op orde te brengen en tegelijkertijd te investeren in werkgelegenheid; om te voldoen aan Europese eisen van begrotingsdiscipline en tegelijkertijd de concurrentiepositie van ons land te versterken; om de triple-A-status, die Nederland op de financiële markten nog steeds heeft, te beschermen en zo de rente laag te houden, en om tegelijkertijd te investeren in een solide, sociale en duurzame toekomst van ons land. Dat lukt alleen maar met zorgvuldigheid, wijsheid en bedachtzaamheid. Geen hippe begrippen, maar ze zijn broodnodig. Onze ingewikkelde maatschappij is een porseleinkast en zoals bekend richten te dikke, te onbeheerste of te snelle dieren daarin al snel een grote puinhoop aan. Vanuit deze barre werkelijkheid heeft onze fractie het kabinet vorig jaar opgeroepen, op zoek te gaan naar een zo breed mogelijk draagvlak voor zijn beleid. We zien dat het kabinet dat met verve heeft gedaan. Zowel politiek als maatschappelijk heeft het kabinet verbindingen gelegd, met als meest recente resultaat de afspraken met de Tweede Kamerfracties van VVD, PvdA, D66, ChristenUnie en SGP. Onze fractie acht het aan de hand daarvan bijgestelde pakket voor 2014 evenwichtig en waardeert de verantwoordelijkheid die de drie oppositiefracties aan de overkant van het Binnenhof hebben willen nemen. Voor niemand in Nederland biedt de begroting een jubelverhaal; dat zit er in de huidige omstandigheden simpelweg niet in, maar het kabinet heeft veel creativiteit aan de dag gelegd bij het zoeken naar draagvlak, het vormgeven van noodzakelijke bezuinigingen en het creëren van ruimte voor investeringen. En dat binnen, nogmaals, zeer beperkte bewegingsruimte. Er zijn mensen die stellen dat deze crisis niet alleen een economische, maar ook of misschien wel juist een politieke crisis is. Nederland is in 2012 in een triple dip beland omdat burgers de hand op de knip gingen houden. Dat deden zij omdat ze zeer onzeker waren geworden: van wangedrag van bankiers, van opeenvolgende kabinetscrises, van politieke pogingen om de smalle marge te ontkennen en radicale breuken te veroorzaken, en van een te lang vertoon van onmacht in Nederland en Europa om tot gezamenlijk gedragen maatregelen en oplossingen te komen.[xiii]
Waarom noem ik deze inleiding van het betoog van Barth ‘senaatwaardig’? Omdat alle objectiverende elementen die genoemd moeten worden voor een politieke beoordeling van het regeringsbeleid aanwezig zijn. Ze worden ook verder uitgewerkt in een mijns inziens voortreffelijke inbreng. En dit oordeel is niet politiek gekleurd omdat ik principieel partijloos ben. De belangstellende raad ik aan de gehele tekst op de site van de Eerste Kamer te lezen. Interessant is dat Barth zich terecht erg kritisch opstelt ten opzichte van het begrip participatiesamenleving, zoals door de Troonrede geïntroduceerd.[xiv] Voor de PvdA geldt er geen transformatie van de klassieke verzorgingsstaat naar de participatiesamenleving, maar:
‘(…) Wij denken inderdaad dat de verzorgingsstaat er is, er hoort te zijn en er hoort te blijven. In de cijfers van de begroting en de ontwikkeling van de uitgaven aan zorg en sociale zekerheid, ook voor de komende jaren, zien wij geen enkele reden om te veronderstellen dat het einde van de verzorgingsstaat nabij is. We zeggen echter wel dat je die anders moet invullen. (…)’
Deze zienswijze wordt door de sociale wetenschappen bevestigd.
De volgende spreekbeurt komt vervolgens toe aan de heer Kox zelf. Aangezien zijn inleiding een ‘compliment’ is aan de voorzitter van deze Kamer, is de lezer geneigd te veronderstellen dat het traditie is om een spreekbeurt aan te vangen met luchtige opmerkingen:
‘Voorzitter, laat ik met u beginnen: u stond er goed op vandaag. Er staat een mooie foto en een mooi artikel in de Volkskrant; dat hebben we allemaal gezien, toch? U bent per slot van rekening onze Voorzitter. Wij, fractievoorzitters en kabinet, moeten er nog maar voor zorgen dat wij er straks ook zo mooi op staan. Het kabinet zit er in ieder geval klaar voor. De tweede rij is wat dunner, maar de eerste rij is toch een mooie club. Fijn dat u hier allemaal bent. Een cynicus zou zeggen “Dan bent u een hele dag van de straat”, maar u kent mij: ik ben geen cynicus. Ik zeg dus dat ik blij ben dat u hier met z’n allen de hele dag bij ons te gast bent. Ik heb de hoop en het gevoel dat dit wederzijds zal zijn. Hoe dan ook, we zijn tot elkaar veroordeeld: zonder regering geen begrotingsvoorstellen en zonder senaat geen begrotingswetten. Zo zit ons tweekamerstelstel in elkaar, al lijkt niet iedereen in het land dat altijd even scherp op het netvlies te hebben. Dat is begrijpelijk, want deze Kamer doet meer aan reflectie dan aan promotie.’
Hier wordt de brug gevormd van publicitaire foto’s naar promotie van de Eerste Kamer waarvoor al een opdracht aan de premier door de ‘overzijde’:
‘Wellicht komt er meer aandacht voor dit deel van de Staten-Generaal als het kabinet ons zijn visie op de toekomst van deze Kamer presenteert, zoals de minister-president aan de Tweede Kamer heeft toegezegd. Met het 200-jarig bestaan van de senaat in 2015 voor de boeg, en met nogal wat verwarring over de rol van de Eerste Kamer in de samenleving, is de tijd er rijp voor. Het is bekend dat mijn fractie al veel langer aandringt op herbezinning op het tweekamerstelsel. Eén Kamer lijkt ons in beginsel democratischer en transparanter. Naar gelang de inrichting van die Kamer, kan het parlement zich dan wellicht beter te weer stellen tegen pogingen van Brussel om over ons te bazen op gebieden waarop wij dat niet op prijs stellen. Als het kabinet voorstellen in die richting wil uitwerken, zal mijn fractie er met een positieve grondhouding naar kijken. Dat is iets anders dan een deel van het parlement willen afschaffen omdat het het kabinet nu toevallig in de weg zou zitten.
Ziet het kabinet dat ook zo? Dat laatste past immers meer bij een bananenrepubliek, zoals ik al bij interruptie zei. Je kunt veel van Nederland zeggen, maar we hebben geen bananen en we zijn geen republiek. Ik ben overigens blij met de inbreng van collega Hermans, waarin hij aandrong op een fundamentele discussie, ook hier in de Kamer, over ons parlementaire stelsel, zoals hij het formuleerde. Ik zie dat als meer dan alleen een opmerking bij de algemene politieke beschouwingen. Wij moeten straks eens kijken hoe wij dit tot een uitspraak van de hele Kamer kunnen maken. Ik vind het fijn als het kabinet iets zegt over ons, maar ik vind dat wij zelf ook iets over ons functioneren zouden moeten zeggen. Als VVD en SP voor een voorstel zijn, dan moet er, in de huidige politieke verhoudingen, wel een meerderheid voor te halen zijn. Laat ik eerst opmerken dat onze premier er nu dik drie jaar zit. En al die tijd leidt hij een regering die — dat is uniek voor de Nederlandse verhoudingen — niet op voorhand kan rekenen op voldoende steun in de Staten-Generaal. Dat is geen sinecure in tijden van crisis en dus een reden om hem te bedanken voor zijn inzet en zijn enthousiaste pogen om ons land uit de crisis te halen. Bij alles wat ik vandaag zal zeggen, heb ik geen enkele twijfel aan de goede bedoelingen van de premier en zijn kabinet, maar — het is niet anders — met goede bedoelingen alleen kom je er niet, zo zei mijn moeder. Groei en banen, daar gaat het om, zei Diederik Samsom vorig jaar, in navolging van Emile Roemer. Zo is het maar net. Wel, de werkloosheid stijgt schrikbarend en Nederland doet het qua economische groei slechter dan omringende landen. Dan is het, denk ik, niet vreemd dat de bevolking het niet meer zo ziet zitten met dit kabinet. Of vergist het volk zich wellicht? Dat is ook altijd een optie. Wat denkt de minister-president hiervan?’[xv]
De volgende spreker is ook al een eerder genoemde senator en wel Van Boxtel (D66) en ook hij staat stil bij dit bijzondere kabinet:
‘Voorzitter. Het zijn bijzondere tijden met een bijzonder kabinet. De economie zit al enkele jaren in het slop, de economische groei is lang afwezig geweest, sinds 2008, en de overheidsfinanciën zijn nog steeds niet in evenwicht. Ondertussen is onze samenleving drastisch veranderd. Van een getraumatiseerde, overwegend witte samenleving van zo’n 10 miljoen Nederlanders na de Tweede Wereldoorlog naar bijna 17 miljoen Nederlanders, waarvan velen met wortels in andere landen of continenten. Onze open, tolerante samenleving bloeide op in de jaren zestig en zeventig. Werk genoeg en veel jonge mensen, die genoeg hadden van besloten elites en die inspraak en medezeggenschap wilden. De bomen leken tot in de hemel te groeien. Sterker nog, we dachten de hemel op aarde te scheppen. Dodelijke ziekten werden veelal chronisch. Eeuwig leven voor de dood leek binnen bereik. We reisden de wereld rond en deden overal zaken. Cultuur was rijkelijk in variatie, vernieuwend en inspirerend. Een nieuwe gouden eeuw, werd al weleens gezegd. We democratiseerden en werden allemaal beter opgeleid. Maar ergens ging het mis. De bankencrisis en de eurocrisis hebben het vertrouwen van velen geschaad en de opgelopen wonden zijn nog niet geheeld. Ook de aanslagen op onze democratie, met de terreur in New York en Washington, de moord op Pim Fortuyn en de moord op Theo van Gogh, hebben het grondvlak van onderling vertrouwen in ons land laten barsten. De digitale revolutie — mevrouw Barth sprak hier ook al over — gaf plotseling iedereen een stem, via mobiel, via e- mail, Facebook en Twitter. Nieuwe netwerken ontstonden, lokaal, nationaal en internationaal. Het bracht winst en verlies. Het bracht winst: verbonden kunnen zijn, je stem laten horen en totalitaire regimes laten wankelen. Nieuwe handel en diensten kwamen op. Het bracht echter ook verlies: anoniem schelden, oude vertrouwde structuren die op de helling gingen, zoals bedrijven die de boot misten naar klanten en daardoor verdwijnende werkgelegenheid, en digitale terreur. Het maatschappelijke en politieke debat verscherpte.’
De inbreng van de volgende spreker, de heer Thissen (GroenLinks):
‘Voorzitter. Meedoen kan niet zonder grond onder je voeten. Of: waarom de verzorgingsstaat conditio sine qua non is voor de participatiesamenleving. De Koning zei namens de regering in zijn eerste troonrede: “dat de klassieke verzorgingsstaat langzaam maar zeker verandert in een participatiesamenleving. Van iedereen die dat kan, wordt gevraagd verantwoordelijkheid te nemen voor zijn of haar eigen leven en omgeving.”
Thissen heeft volkomen gelijk dat ‘de verzorgingsstaat conditio sine qua non is voor de participatiesamenleving’. De reden van dit gelijk is dezelfde als bij Barth aangegeven: in de sociale wetenschappen, i.c. de sociologie bestaat consensus over het bestaan van de verzorgingsstaat (prof. Piet Thoenes heeft een standaardwerk over de Nederlandse verzorgingsstaat geschreven).
Met dit commentaar wordt deel 1 afgesloten, maar niet zonder de laatste sprekers in de eerste termijn van deze algemene politieke beschouwingen ook aan het woord te laten, maar nu nog zonder commentaar. Wordt dus vervolgd.
De heer Kuiper (ChristenUnie):
‘Voorzitter. Volgende maand beginnen de festiviteiten ter gelegenheid van 200 jaar Koninkrijk. Nederland is in die twee eeuwen opgeklommen tot een rijk en hoogontwikkeld land. De viering vindt echter plaats te midden van een ernstige financieel-economische crisis in Europa, die ook ons land voor grote uitdagingen stelt. Dit kabinet wil Nederland sterker uit de crisis laten komen. Dat hebben we vaak gehoord. Dat is ook goed, maar wat betekent dat? “Sterker uit de crisis” betekent voor de ChristenUnie niet alleen deugdelijk financieel beleid. Het heeft ook morele en politieke componenten. “Sterker uit de crisis” betekent een gemeenschappelijke inzet voor het algemeen belang, bouwen aan een sterke samenleving en zorgvuldige aandacht voor instituties en publieke organisaties die dat mogelijk maken. Te vaak is de politiek een stoorzender en breekt ze het vertrouwen van burgers af door wisselvallig optreden. Behartiging van publieke belangen vraagt continuïteit en stabiliteit. Dat motiveert burgers om zich in te zetten voor de publieke zaak en dat helpt om Nederland sterker uit de crisis te laten komen. Bij de herdenking van 200 jaar Koninkrijk is het nodig om opnieuw te investeren in politiek vertrouwen en in stabiele instituties die ons land dragen en sterker maken. Dat is bij deze algemene politieke beschouwingen het thema voor de ChristenUnie.’
De heer Holdijk (SGP) durft als enige in zijn opening een globale visie te formuleren:
‘Voorzitter. Mijn beschouwing bevat een globale visie op enkele aspecten van de troonrede en de Miljoenennota. De premier kan ondertussen misschien het woord (toekomst-)visie niet meer horen, maar het is in elk geval duidelijk dat er onder de coalitiepartijen geen gemeenschappelijke ideologie ligt. De onderscheiden ideologieën zijn niet uitgeruild. Veel dagdromen over de toekomst zouden overigens nachtmerries worden als ze werkelijkheid werden. Intussen wordt wel in een toekomstrichting gewezen: de omslag van verzorgingsstaat naar de participatiesamenleving die al vele malen ter sprake is gekomen. Dat is geen nieuw idee. Sinds de jaren tachtig is het onder andere benamingen bekend en er is sindsdien ook voorzichtig een begin mee gemaakt. Het lijkt mij in de troonrede tamelijk idealistisch gesteld dat mensen in deze tijd hun eigen keuzes willen maken, hun eigen leven willen inrichten én voor elkaar willen kunnen zorgen. Veel te kiezen lijkt er echter niet. Het idee komt louter voort uit de financiële noodzaak van bezuiniging. De noodzaak van de omslag is helder, maar het is bitter dat dit juist moet gebeuren in een periode van economische stagnatie of neergang. Dat zal spanningen geven en verzet oproepen en daarmee is het een lastige opgave voor de overheid en een moeizaam leerproces voor de burgers. Ik kom daar aan het slot van mijn betoog nog even op terug.’[xvi]
De heer Nagel (50Plus):
‘Mevrouw de voorzitter. Deze beschouwingen staan onmiskenbaar in het teken van het feit dat Nederland het duidelijk minder goed doet dan de omringende landen. Het zou me dan ook niet verbazen, nee, ik ben ervan overtuigd, dat premier Rutte de enige premier in Europa is die niet door de Amerikanen wordt afgeluisterd. Ik heb dit gisteren al getwitterd en collega Brinkman heeft hier vanochtend ook op geduid.
Ons politieke systeem is verworden tot een wildwestprairie met kunstgras waar enerzijds een graag regerende VVD tot bijna alles bereid is en waar anderzijds een eveneens op macht beluste partij, D66, vergeet waarom zij destijds is opgericht. Het gedragspatroon van de VVD is onnavolgbaar. Eerst ging de partij in zee met een, naar eigen zeggen, onbetrouwbaar gebleken gedoogpartner. Vervolgens werd er een coalitie gemaakt met wat in verkiezingstijd nog werd afgeschilderd als de grootste politieke tegenstander annex het ongekende rode gevaar, de Partij van de Arbeid. Nu is er een akkoord gesloten met drie oppositiepartijen, waaronder de ver van het liberale gedachtegoed verwijderde SGP. Kennelijk smaakten de eerder op het staatkundig gereformeerde offerblok gebrachte onderwerpen als de weigerambtenaar en de koopzondagen naar meer. Voorts is er nog de grote overeenkomst tussen het torentje van Pisa en het torentje op het Binnenhof, waarin premier Rutte scheefwoont zonder dat dit wordt aangepakt.’[xvii]
De heer Koffeman (PvdD):
‘Voorzitter. Veel burgers vertrouwen de overheid niet meer. Dat is niet alleen het geval in landen als Saudi-Arabië, waar de overheid de eierstokken van vrouwelijke burgers zegt te beschermen via een verbod om auto te rijden. Het is ook het geval in de Verenigde Staten, waar de president zijn ambt letterlijk luister bijzet door de telefoon van bevriende staatshoofden stelselmatig af te luisteren en tegelijk ook de burgers van andere staten een luisterend oor te bieden zonder dat ze dat zelf weten.’[xviii]
En tot slot de heer De Lange (OSF):
‘Mevrouw de voorzitter. Ik heb er de hele dag naar uitgekeken, maar nu ik als laatste spreker in het debat van vandaag aan de beurt ben, is het wel duidelijk: hij komt niet. Ik doel natuurlijk op Olli Rehn, de nooit gekozen begrotingspaus van de Europese Commissie die regelmatig ex cathedra spreekt, zich nooit vermoeit met democratische tegenwerpingen van wie dan ook en die nationale regeringen aan zijn budgettaire leiband houdt. We zullen het moeten doen met zijn plaatsvervangers op aarde, of althans in Nederland: premier Rutte en zijn ministers. Het zij zo.’
Deze openingspassage van de slotspreker beantwoordt direct aan de maatstaf die voor deze blog is gekozen: het verband tussen de regeringsvoornemens en de begrotingsdiscipline. Maar ook in zijn verdere spreekbeurt laat De Lange zich niet onbetuigd:
‘Op 16 en 17 oktober nam ik deel aan een parlementaire bijeenkomst in Vilnius over economische en financiële governance binnen de Europese Unie. Bij die bijeenkomst was er een videopresentatie door Olli Rehn, die elke kritische vraag over de euro behendig uit de weg ging. Hoogtepunt — of dieptepunt zo u wilt — was een bijdrage van Othmar Karas, de Oostenrijkse vicepresident van het Europees Parlement. Hij betoogde unverfroren dat de doelstelling van het Europees Parlement is om te komen tot een politieke unie waarbij de nationale staten een groot deel van hun soevereiniteit dienen prijs te geven; dit alles ter meerdere glorie van de euro die tot elke prijs — ik herhaal: tot elke prijs — behouden moet blijven. Dit is een Umwertung aller Werte, om een andere Duitstalige, Friedrich Nietzsche, maar eens te citeren. Over de euro wil ik nog het volgende zeggen. Als men kritisch of zelfs alleen maar heel feitelijk naar de ontwikkelingen van de afgelopen jaren kijkt, kan men niet anders dan concluderen dat de euro tot demagogie leidt eerder dan tot democratie, dat de euro een splijtzwam is eerder dan een bindmiddel, dat de euro tot verdeeldheid leidt eerder dan tot eenheid, dat de euro tot monetaire volatiliteit leidt eerder dan tot stabiliteit, dat de euro tot politieke divergentie leidt eerder dan tot convergentie, dat de euro tot economische stagnatie leidt eerder dan tot stimulering, dat de euro creatief economisch denken blokkeert eerder dan stimuleert en dat de euro tot banenverlies leidt eerder dan tot groei van werkgelegenheid. Is het niet treurig om te zien hoe het letterlijk tot elke prijs willen vasthouden aan een euro en een economische monetaire unie met een enkele munt leidt tot grootschalige verarming en politieke instabiliteit in bijna heel Europa? Hoe lang denkt de regering deze doodlopende weg nog te kunnen bewandelen? Hoe lang denkt de regering een situatie in Europa, die in feite ontaard is in een financiële transferunie waarin enorme sommen geld van noord naar zuid worden overgedragen zonder uitzicht op structurele verbetering aldaar, te kunnen handhaven? Hoe lang denkt de regering de steeds mondiger burger nog met sussende praat tevreden te kunnen stellen? Laat me tot een afronding komen. Het is, met alle budgettaire soevereiniteit die al eerder aan Europa is overgedragen, onmogelijk de Nederlandse situatie los te zien van de Europese context.’
Deze laatste zin komt geheel overeen met de stellingname van deze blog, maar naar ik vrees is het uitgangspunt van De Lange een geheel andere dan de mijne aangezien het duidelijk zal zijn geworden dat deze senator puur negatief tegen de EU aankijkt en ik uitga van een weliswaar ondemocratische Unie, met althans een democratisch tekort dat de toekomst kan worden tenietgedaan om de EU alsnog tot een ware mondiale en moderne grootmacht te kunnen maken, dat geheel conform de maatschappelijke evolutie voldoet aan modern geformuleerde politieke axioma’s als mondiale ontplooiing van iedere wereldburger tot aan mondiale rechtvaardigheid en dat uitgangspunt staat haaks op dat van De Lange.
‘Door de miljardengaranties die door Nederland verstrekt zijn aan allerhande Europese noodfondsen en door de nieuwe verplichtingen die een euronaïeve regering op zich wil gaan nemen — ik denk daarbij aan een bankenunie, aan eurobonds, aan een Europese depositogarantieregeling en wat men nog meer zal bedenken — lopen de budgettaire risico’s voor ons land alsmaar verder op. Dat zijn de werkelijke problemen voor de komende jaren. Helaas is de huidige, zelfgenoegzame vijfpartijencoalitie de weg volledig kwijt en houdt zij zich vooral bezig met lokaal budgettair kruimelwerk. Dit mag voor de korte termijn bevredigend lijken en de respectievelijke achterbannen voor even gelukkig maken. Het zal echter niet lang duren voordat ook zij de harde financieel-economische realiteiten in Europa onder ogen zullen moeten zien. En dan valt er weinig meer te juichen of te lachen.’
Het is dat senator De Lange naar mijn indruk volledig buiten de publiciteit blijft – ik heb hem nooit geciteerd gezien in kranten – en daarmee een grote onbekende is in de politiek. De uitgesproken tekst doet sterk denken aan de PVV, maar deze hooggeleerde (momenteel gasthoogleraar atoom-, molecuul- en laserfysica aan de VU) maakt de indruk dat een begaafde in de exacte wetenschap moeite heeft het complexe politieke handwerk in logische verbanden te kunnen beschouwen. Wat in ieder geval ontbreekt aan zijn hier geciteerde betoog is de onderbouwing van zijn geponeerde stellingen. Aangezien zijn intellectuele achtergrond hem daarin bij uitstek geschikt maakt voor het aanbrengen van een geverifieerde en dus algemeen geaccepteerde politieke verbanden tussen politieke verschijnselen, kan niet anders dan geconstateerd worden dat hier geen geboren senator of politicus aan het woord is. Hij heeft alleen gelijk dat de overige fracties te weinig aandacht hebben besteed aan budgettaire risico’s van het voorgenomen beleid en dat daarin valt een parallel waar te nemen met de ‘onlinerskarakteristiek’ van de PVV.
[i] Zie Hans Engels, ‘Constitutionele observaties bij de minister van Staat’, in: Carla van Baalen (red.), De Republiek van Oranje, 1813-2013, Jaarboek Parlementaire Geschiedenis 2013 (BOOM-Amsterdam, ©2013, Centrum voor Parlementaire Geschiedenis, Nijmegen, p. 86)
[iii] Zie Goos Minderman in Het Financieele Dagblad van 21 november 2013
[iv] Stenogram Eerste Kamer 2013, 29 oktober, p. 2