Handelsoverschot illustreert hardnekkig probleem (Wim Boonstra, Opinie/fd, 27 juli)
Aanhoudende laagconjunctuur in Europa is niet alleen toe te schrijven aan tekorten in zuidelijk landen
‘Wij doen het met onze export van goederen ‘beter’ dan het buitenland en verdienen daar dus veel geld aan. Dat is waar, maar het is maar één kant van de medaille. Om dat in te zien is het noodzakelijk het karakter van internationale handel te begrijpen. Internationale handel is in beginsel profijtelijk voor alle deelnemende landen. Het is simpel gesteld een internationale doorvertaling van het verschijnsel specialisatie. Als ieder land zich zoveel mogelijk richt op die activiteit waarin het relatief het beste is, dan heeft ieder land baat bij de maximalisatie van de productiviteit en de daaruit voortvloeiende handel tussen landen. Het is geen pijnloos proces. Minder productieve bedrijfstakken die de internationale concurrentie niet aankunnen moeten saneren of zelfs helemaal verdwijnen. Dergelijke aanpassingen vergen aanpassingen die op de werkvloer als zeer pijnlijk worden ervaren. Maar op het niveau van de macro-economie zijn ze per saldo voordelig.
‘Internationale handel is dus geen zogeheten ‘zero-sum’ game. Maar de handelssaldi zijn dat helaas wel. Dat geldt overigens met name voor de saldi op de lopende rekening, waarop niet alleen de handel in goederen, maar onder meer ook die in diensten wordt geregistreerd. Ook hier staat Nederland al decennia in de wereldtop. Op wereldwijde schaal tellen alle lopende rekeningsaldi in beginsel op tot nul. Tegenover overschotten van de sterkere landen staan tekorten elders. Dat leidt ook tot internationale schuldposities. Overschotlanden bouwen vorderingen op, tekortlanden moeten lenen om de tekorten te financieren. Hoewel er niks op tegen is dat landen tijdelijk tekorten hebben, kent met name de schuldopbouw zijn grenzen. Dan kan een land acuut in de problemen komen. Dit is één van de vele grote problemen van Griekenland.
‘Hoewel dergelijke problemen dus per definitie meerdere betrokkenen kennen, te weten overschot- en tekortlanden, wordt het aanpassingsprobleem meestal bij de tekortlanden neergelegd. Hun probleem kan acuut worden, omdat er een grens is aan de hoeveelheid schuld die een land kan opbouwen. Overschotlanden kennen zelf geen acuut probleem, ook al is hun bijdrage aan de wereldwijde handelsonevenwichtigheden in beginsel net zo groot als die van de tekortlanden. Dus waar bijvoorbeeld tijdens de eurocrisis tekortlanden zwaar moesten bezuinigen om hun tekort terug te dringen, hebben overschotlanden tegelijkertijd verzuimd om hun binnenlandse bestedingen te stimuleren. Het resultaat was dat de eurozone als geheel minder hard groeide dan mogelijk.
‘De hardnekkige laagconjunctuur in Europa kan dus zeker niet geheel aan Zuid Europa worden toegeschreven, maar ook aan het feit dat landen in Noord-Europa, Duitsland en Nederland voorop, hebben verzuimd hun economie te stimuleren. Ons hardnekkige overschot in de buitenlandse handel illustreert niet alleen onze sterke concurrentiepositie, maar ook onze structureel zwakke binnenlandse vraag. Het is helaas niet anders.’
Commentaar:
De vraag is dus wat hieraan gedaan moet worden, want alleen met ‘het is helaas niet anders’ schieten we dus niets op. Waarom voegt de auteur er niet aan toe dat we – Duitsland en Nederland – verzuimd hebben onze economie te stimuleren? Het is de vraag hoe dit moet gebeuren, want met neo-Keynesiaans beleid hoef je in dit dogmatisch neoliberale land niet te komen aanzetten. En alleen belastingverlaging zou de EU niet accepteren, want te eenzijdig beleid; eenmalig verjubelen van een extraatje. Maar de lonen kunnen over de hele linie van de werkvloer verhoogd worden, mits de topsalarissen wat omlaag geschroefd worden. En dit vanwege de wanverhouding tussen top- en basisinkomens. En zo zijn we er simpel uit, als vooral ook een belastingherziening wordt gerealiseerd: een verschuiving van belasting op arbeid naar belasting op vervuiling en op consumptie.