Tags

Update: Dit thema over het verband dat ik trachtte te leggen tussen negatieve rente en de arbeidsmarktverhoudingen in het algemeen en de ‘wet van het draagvlak’ die in de 19e eeuw bestond tussen de markt van de maakindustrie met verhandelbare producten enerzijds en de (semi-)overheidsectoren die alleen via het verdelingsmechanisme van de fiscaliteit mogelijk worden gemaakt om veiligheid (politie en krijgsmacht), zorg en onderwijs te financieren. Hieronder gaf ik aan dat dit draagvlak nog steeds bestaat omdat genoemde sectoren op de rijksbegroting staan, terwijl de verhoudingen binnen de productiesectoren inmiddels drastisch zijn gewijzigd: 90% van onze beroepsbevolking werkt in de postindustriële sector, dus de dienstensector (‘onverhandelbare’ producten en alleen af te sluiten door contracten voor éénmalige dienstverlening). En dat terwijl een agroboer even productief is als een brandweerman, politieagent en verpleegster in het ziekenhuis. Hier klopt dus niets van. En daarmee kan volgens mijn boerenverstand de hele rijksbegroting op de schop, maar alleen heeft de wetenschap van de economie dat nog niet ontdekt. Nog steeds geldt het oude dogma dat het ‘geld eerst verdiend moet worden in het bedrijfsleven’’.

Zelfs tijdens de Financiële Beschouwingen die deze week werden, kwam deze economische/fiscale ‘wet’ aan de orde via de antwoorden van de minister van Financiën aan de Kamer:

Minister Hoekstra:

Laat ik ook hier een al dan niet bewust ontstaan misverstand onmiddellijk opruimen. Het kabinet verlaagt nou juist de Vpb voor de kleine bedrijven. Sterker nog, daar gaat die relatief nog verder omlaag — en dat blijft ook zo — dan we ons al hadden voorgenomen in het regeerakkoord. Ik meen dat we nog één procentpunt verder naar beneden gaan, ook bij de laatste inschatting die we gemaakt hebben. Dus we doen dat heel bewust, juist voor die hele kleine bedrijven.

Ik vind het wel belangrijk om die nuancering aan te brengen ten aanzien van de grote bedrijven. Want in dat hoge Vpb-tarief vallen ook allerlei bedrijven die niet tot de categorie beursgenoteerd horen. En als laatste zou ik toch echt ook richting de heer Alkaya willen zeggen dat je het geld wel eerst moet verdienen voor je het kan verdelen. Dat geld wordt in Nederland verdiend in het bedrijfsleven.

De heer Alkaya (SP):

Jazeker. Dat is een waarheid die staat als een huis. Vrij weinig mensen kunnen het daarmee oneens zijn, denk ik. Alleen neemt dat niet weg dat ik nog steeds geen onderbouwing heb gehoord van waarom het verlagen van die hoogste schijf van de winstbelasting een verstandige keuze zou zijn. In de landen om ons heen, als je naar Duitsland kijkt, als je naar Frankrijk kijkt, liggen die tarieven hoger. Dus waarom is het nu zo nijpend, waarom is het nu zo belangrijk dat het tarief in die hoge schijf in 2021 omlaag zou gaan?

Minister Hoekstra:

Precies om wat ik net aangaf. Je moet het geld wel eerst verdienen voordat je het kan verdelen. Dat geld moet verdiend worden in het bedrijfsleven; groot, klein, middelgroot, door die miljoenen mensen die daar elke dag keihard aan de slag gaan. Daar wordt het geld verdiend. Daar wordt de belasting uiteindelijk opgehaald, via inkomen of via winstbelasting, waar we uiteindelijk allemaal de politie, de zorg en noem alle onderwerpen maar op van kunnen betalen. Als je vervolgens kijkt hoe die Vpb er in internationaal verband uitziet, dan zitten we in Nederland naar ik meen iets boven het gemiddelde. En we zitten iets meer richting het gemiddelde na deze verlaging. Er is nou eenmaal een link tussen hoe hoog de belastingen zijn voor bedrijven en de werkgelegenheid en de productiviteit. Dus ik vind het verstandig dat het kabinet dat niet uit het oog verliest.’

‘Daar’, in ’het’ bedrijfsleven en ‘nergens anders’ wordt dus geld verdiend – denken de economen – en dat is volgens mij de kern van de zaak: daar heeft de economische wetenschap iets laten liggen dat als inconsequentie kan én moet worden aangemerkt. Nooit ontdekt en nooit aangepakt en aangepast aan de nieuwe omstandigheden van de ‘post’-industriële samenleving (Daniel Bell). Alleen dit begrip geeft al aan dat de industriële als dominante sector niet meer bestaat; er werken veel méér mensen in de dienstensector dan in de ‘oude’ maakindustrie, die nieuw is als het om de computerindustrie gaat. Het economisch en fiscaal ‘draagvlak’ heeft dus een andere en compleet nieuwe inhoud gekregen en het wordt tijd dat de wetenschap dit hiaat oplost.

En dat geldt ook voor een ander thema dat Baudet heeft aangestipt tijdens diezelfde Financiële Beschouwingen: de economen – onder meer Arjo Klamer met zijn ‘De euro valt! En wat dan?’ [2014] – hadden gewaarschuwd in de jaren 90 dat er geen economische muntunie kon bestaan zonder een politieke unie ofwel de federatie. Maar ik heb na afloop van die economische én euroschuldencrisis op deze plaats geschreven dat die hypothese-Klamer ondeugdelijk was aangezien de EU deze crisisjaren heeft overleefd en dat het dus ook zonder politieke unie kan, want dat is nu een bewezen feit.

Maar natuurlijk heeft Klamer – en anderen – bedoeld dat de muntunie niet mogelijk was zonder die politieke unie op basis van de standaardopvattingen binnen die economische theorie. Ik stel op mijn beurt – gevaarlijk voor een niet-econoom – dat die wetenschap zoals hierboven al aangegeven, niet deugt ofwel hiaten kent. Daarom ben ik van mening dat onopgehelderde economische paradigmata eerst herzien moeten worden en dat dus alle economische modellen aangepast moeten worden omdat basisaannamen niet deugen. Overigens heb ik bovengenoemde kwestie van de 4 arbeidsmarktsectoren tijdens mijn doctoraal examen politicologie (1980) verdedigd aangezien de boven benoemde these dak ik toen in mijn scriptie verwerkt en ik kom er dus nu achter dat de economische wetenschap is blijven stilstaan. En stilstand is achteruitgang. We hebben ons als maatschappij laten misleiden en belazeren door de economische veronderstellingen die allang niet meer geldig zijn.

En tot slot nog een opmerking ten aanzien van Baudet, die toch niet helemaal op de hoogte is van de feiten: hij is tegen de politieke unie en federatie, zoals – bijna? – iedereen in ons land. Maar ons land was ten tijde van wijlen Lubbers als premier vóór de politieke unie, waarschijnlijk gesteund door alle regeringsleiders binnen de Europese Raad, en dat was naar mijn inschatting alleen mogelijk omdat we toen nog niet wisten wat er allemaal zou gebeuren na de introductie van de euro. De economen hadden ook geen idee, zoals ook nu niemand weet hoe de toekomst van de Unie eruit ziet. Dat valt ook niet te voorspellen, want al helemaal een onwetenschappelijke attitude, maar mijn ideale oplossing is de Unie als samenwerkingsunie in de vorm van de confederatie, zoals ons land ten tijde van de Republiek der Verenigde Nederlanden ook al was. Er bestond geen centraal regime omdat alle zeven provincies al eeuwen regeerden en zonder die provincies hadden wij als Nederlanders ook de vrijheidsstrijd tegen Spanje gewonnen want we waren een religieus diep verdeeld land. Daarom past ons land in het heden in de confederatie EU en kunnen we met een gerust hart daarop aankoersen, want in de huidige EU zou iedereen daarmee eens zijn en akkoord gaan.

Voor de zekerheid omdat niet iedereen weet wat ‘confederatie’ betekent: het is een statenbond met als kenmerk dat alle aangesloten lidstaten een eigen grondwet behouden en dat er geen centrale regering bestaat, en daarmee is ook de blunder van 2005 rechtgezet, toen wij de Europese grondwet hebben weggewerkt via het toen gehouden referendum. Maar, onder de politici was het alleen wijlen Vonhoff die waarschuwde dat de toen voorgestelde tekst helemaal geen grondwet was maar een samenbundeling van bestaande verdragen van de EU. Niets meer en niets minder. Hij had gelijk, maar zijn waarschuwing werd niet gehoord of niet serieus genomen omdat we toen als ‘bevolking’ wakker werden na decennia van opbouw van de huidige Unie maar de burgers geen idee hadden wat ze ‘daar’ in Brussel allemaal deden. Dus heeft in mijn perceptie de EU-burgers gelijk dat ze volkomen onvoorbereid naar het stemhokje gingen om voor of tegen het referendum te stemmen. Die ‘grondwet’ was dus geen echte grondwet en nu kunnen we zeggen: gelukkig niet, want de EU heeft vandaag genoeg aan het bestaande EU-Verdrag. Deze EU is ook formeel een hybride bestel van federatieve én confederatieve elementen en die samenwerking heeft zijn deugdelijkheid – tijdens genoemde crises – dus bewezen.

We kunnen op deze weg dus heel gezond voort- en doorgaan en Baudet kan in mij ook een principiële tegenstander zien omdat ik vóór de confederatie-EU ben, met alle oorspronkelijke soevereine rechten en basisbeginselen die we altijd al hadden, want er bestaat geen EU-grondwet en die zal er dus ook nooit komen. 

‘Waarom is er negatieve rente ontstaan’? n.a.v. @Buitenhoftv. En waarom blijft overal ter wereld geld gedrukt worden en in het systeem gepompt? ‘Deze zijn theoretisch niet verklaarbaar.’ Wie komt er met een nieuwe theorie, zoals Schinkel vroeg? Hierbij een poging in de vorm van een vraag aan @MaartenSchinkel en @hellahueck.

Als politiek filosoof stel ik de volgende vraag: hoe het komt dat in de sociaal-economische geschiedenis (colleges gevolgd in de jaren ’70) gesproken wordt van 4 arbeidsmarktsectoren: de primaire (wat nu agro-industrie wordt genoemd en  mijnbouw), secundaire (industriële- en transportsector), tertiaire (bancaire- en verzekeringsdienstverlening) en quartaire (of kwartair: ‘overheid’ en semi-overheidsdiensten: onderwijs, zorg, krijgsmacht en vraagteken over beveiligingssector, want 3e sector), met als essentie dat er in de 19e eeuw een draagvlakprincipe gold dat de primaire en secundaire sector als ‘harde’, op de markt verhandelbare producten werden geproduceerd en verkocht, óók het draagvlak opleverde voor de algemene maatschappelijke dienstverlening zoals de burgemeester en gemeentelijke notabelen: notaris, arts en ome agent als ‘bromsnor’ bekostigd werden uit de harde sectoren ,en dus niet zelf geldscheppend waren, maar via belastingen en de rijksbegroting.

Welnu, het verschil met toen en nu is dat het vroegere draagvlak van 1e en 2e sector toen 90% van het bbp vertegenwoordigde en dus terecht het draagvlak werd genoemd en feitelijk en empirisch opleverde, maar anno 2019 – startend in de jaren ’80 toen de postindustriële maatschappij wetenschappelijk ingang vond (Daniel Bell) de omgekeerde verhouding: 90% 3e en 4e sector en 10% 1e en 2e. Kortom, het economisch draagvlakbeginsel is dus door de praktische ontwikkelingsgang volledig ‘omgedraaid’ en is het dan als conclusie gewettigd om te beweren dat hierin de verklaring gevonden kan worden dat er niets meer klopt van dat oorspronkelijke draagvlak, en we in de schizofrene situatie verkeren dat er die 3e en 4e nog steeds niet als volwaardig draagvlak worden beschouwd, terwijl daar ook dagelijks onderzoeks- en dienstverlenende en zelfs exporterende arbeid wordt verricht, en dus dat de economische theorie is blijven steken in de 19e eeuw? In dat geval is het een simpele kwestie van dit misverstand rechtzetten en dan is de huidige economische realiteit wetenschappelijk ook in de theorie wordt rechtgezet.

Mag ik constateren dat als wezenlijke data over het economisch verkeer en fiscale complexiteit volkomen door elkaar geschud zijn, er geen betrouwbare data-uitkomsten meer geleverd kunnen worden? Dat die data vervolgens door computermodellen via een andere vorm van computer-[0-1]-logica tot dwaze uitkomsten komt als negatieve rente?

Met vriendelijke groet,

Jan Willem Jongejans