Tags

,

Van Dam begint aan een onrustig jaar (Bart Zuidervaart, nederland/Trouw, 4 december)

Bewindsman maakt kennis met roerige landbouwcommissie

# Van Dam krijgt te maken met twee coalitiegenoten die het op het gebied van natuur, dierenwelzijn en landbouw fundamenteel oneens zijn. Dijksma [Van Dams voorganger] wist, ervaren als ze is, de vrede tussen PvdA en VVD vakkundig te bewaren. Ondertussen loodste ze belangrijke wetten over mest, stikstof, natuur en koeien door het parlement. Aan Van Dam de taak de klus af te maken. Als het kabinet het einde van de rit haalt, zijn er in maart 2017 Kamerverkiezingen.

Dat Van Dam gisteren een flitsende start heeft gemaakt, viel uit de ochtendkranten nog niet echt op te maken, en daarom hieronder de inleidende tekst van de staats ter introductie van zijn antwoorden in eerste termijn aan de Kamer. Deze inleidende opmerkingen (van 10 minuten) waren retorisch briljant: kort, bondig, punctueel, alle relevante thema’s aanwezig en daarom visionair:

Staatssecretaris Van Dam:

Voorzitter, het wordt vanzelf duidelijk wat die blokken inhouden. Dat beloof ik u. Het is mij een groot genoegen om weer in de Kamer te staan en ook het woord te mogen voeren en niet alleen te hoeven luisteren zoals gisteren. Het is ruim 12,5 jaar nadat ik als Kamerlid mijn maidenspeech in deze zaal hield. De afgelopen 12,5 jaar heb ik de mooiste functie mogen uitoefenen die er is in onze democratie, namelijk die van volksvertegenwoordiger. Dat hoef ik u echter allemaal niet te vertellen.

Vandaag exact een maand geleden kwam daar een einde aan. Nu ben ik weer in de Kamer, maar nu voor het eerst als gast. Dat is best even wennen. Het is ook even wennen om de vragen niet te stellen maar ze te moeten aanhoren en er niet meteen op te mogen reageren maar ze nu te moeten beantwoorden.

In dit parlement wordt het beleid getoetst aan de vragen, de wensen en de zorgen uit de samenleving. Uiteenlopende geluiden komen hier samen en leiden soms tot scherp gepolariseerde debatten. Gisteren spraken sommige leden al over de sfeer tussen de woordvoerders van deze commissie. Die woorden hielden een beetje het midden tussen vrolijke voorboden over wat me te wachten staat en welgemeende waarschuwingen. Ik heb ze goed gehoord. Scherp debat en polarisatie horen er af en toe ook bij. Soms helaas, maar soms is het nodig. We mogen echter nooit vergeten dat we ook de verantwoordelijkheid hebben om al die geluiden uit de samenleving samen te brengen. Hoe fundamenteler de kwestie hoe belangrijker dat is. Over fundamentele kwesties gaat het vandaag: over het eten op ons bord en het groen om ons heen. Dat zijn onderwerpen waarmee iedere Nederlander elke dag te maken heeft. Het is een voorrecht, zowel voor de Kamer als voor mij, om ons daar elke dag mee bezig te mogen houden. We houden ons daar ook volop mee bezig. Kranten schrijven bijlagen vol over eten. Hoewel de boekverkoop daalt, gaan boeken over voeding als warme broodjes over de toonbank. Na het verschijnen van De voedselzandloper steeg de verkoop van havermout met ruim 40%. Dankzij Rens Kroes noemen we boerenkool niet langer “Hollandse kost”, maar “superfood”.

Er zijn niet alleen nieuwe trends; er zijn ook nieuwe zorgen. Bietensap werd in eerste instantie gezien als een natuurlijke doping voor wielrenners: eindelijk fietsten ze op natuurlijke ingrediënten de bergen over. Toen iedereen ineens aan de paarse toverdrank ging, haastten deskundigen zich echter om te waarschuwen voor een overdosis nitraat. Een paar weken geleden volgde een nieuwe waarschuwing: eet bij die ontzettend hippe boerenkool vooral geen rookworst, want dat is net zo slecht als het roken van een sigaret.

Wat moeten we daarmee? Wat is wel goed en wat is niet goed? Dit brengt ons in verwarring. Er is eigenlijk maar één ding dat we zeker weten, namelijk waar we te weinig van eten. Dat brengt ons terug in de rauwe realiteit, want alle positieve aandacht ten spijt neemt de consumptie van groente en fruit al jaren af. Ondanks de vele negatieve publiciteit blijft de kiloknaller onverminderd populair; ik ga daar straks vanzelfsprekend uitgebreid op in. Blijkbaar kiezen we toch nog vaak met onze portemonnee. Zonder dat we ons daarvan bewust zijn, wordt de prijs daarvoor betaald door de keihard werkende boer. Wij zijn ons dit niet bewust, omdat de voedselketen lang en ondoorzichtig is en omdat we daar nog maar weinig gevoel bij hebben. Ik denk bijvoorbeeld dat niet veel mensen weten dat een gemiddelde diepvriespizza uit de supermarkt ingrediënten bevat die uit drie verschillende landen en van tien verschillende toeleveranciers komen en langs een producent en een distributiecentrum zijn gegaan voordat wij de pizza uit de schappen halen. De onzekerheid over ons eten en de onwetendheid over waar het vandaan komt, geven alle reden om de afstand van de grond naar onze mond weer kleiner te willen maken en om het contact te herstellen tussen ons eten en hoe dat gemaakt is.

Dit moeten we doen tegen de achtergrond van grote mondiale vraagstukken. We willen niet alleen eerlijker en gezonder eten. De groeiende wereldbevolking vraagt om meer en de aardbol vraagt om minder. Kunnen we al die vragen wel bij elkaar brengen? Dat zullen we wel moeten. Over drie decennia moeten we 9 miljard mensen voeden, misschien wel 10 miljard mensen. Dat zijn ongeveer 2 miljard mensen meer dan nu, terwijl op dit moment al een op de tien mensen in de wereld honger lijdt, terwijl de druk op de natuur en het klimaat nu al enorm is en terwijl de bodem aan de ene kant van de wereld nu al wordt uitgeput en aan de andere kant van de wereld wordt overbelast met mest.

Als we die vragen in Nederland bij elkaar kunnen brengen, kunnen we dat ook in de wereld. Als we dat ergens kunnen, is dat hier. We staan niet voor niets bekend als een wereldspeler. Nergens wordt zo veel op zo’n klein gebied geproduceerd als hier. Hier worden, gedwongen door grenzen, al jaren de voedseloplossingen voor de toekomst bedacht, uitgevoerd en geëxporteerd met kennis, technologie en innovaties die voortkomen uit samenwerking tussen boeren onderling en tussen de overheid, kennisinstellingen en de hele voedselketen.

De door mij genoemde trend, zorgen en uitdagingen brengen mij bij de agenda die ik de komende anderhalf à twee jaar wil uitvoeren, voortbouwend op het werk van mijn voorgangster Sharon Dijksma. Die agenda bestaat uit vier componenten: eerlijker eten, natuurlijker eten, beter eten en een groener Nederland. Eerlijker eten betekent: weten wat we eten, weten waar het vandaan komt, meer productie in de regio, minder schakels in de keten, een eerlijkere prijs voor de boer, die minder afhankelijk is van grote, machtige spelers in de voedselindustrie. Ik ben niet de enige die dat wil. Marktpartijen zelf zetten nu al de trend om de afstand tussen boeren en consumenten te verkleinen. In steeds meer supermarkten zie je een schap met streekproducten. Kaas komt steeds vaker rechtstreeks van een boerderij in de kaaswinkel. In het hele land verschijnen nieuwe winkels en markten die zich voorstaan op echt eten, regionaal eten of biologisch eten.

Het tweede punt is dat de landbouw alleen toekomst heeft als die rekening houdt met de natuur en andersom. Het moet niet alleen eerlijker; het moet ook natuurlijker. Dat geldt voor de manier waarop wij ons gewas beschermen, met minder chemicaliën, voor de manier waarop we de vis vangen, met minder bijvangst, voor de manier waarop we met mest omgaan, met minder fosfaat, voor de manier waarop we onze kassen verwarmen, met minder gebruik van fossiele energie, en voor de manier waarop we met onze dieren omgaan, met meer ruimte voor natuurlijk gedrag en met minder antibiotica. Natuurlijker eten is de enige weg. Hoewel de Nederlandse landbouw goed is, met een hoge productie tegen lage kosten, is het maar zeer de vraag of daar onze kracht voor de toekomst ligt. Er zijn steeds meer landen in de wereld die daarin beter zijn, waar de grond minder schaars is, waar de kosten van arbeid minder hoog zijn en waar men het net iets minder nauw neemt met de bescherming van de natuur. We moeten de kennis en expertise die ons onderscheidend maakt in kwantiteit, zo inzetten dat we ons meer onderscheiden in kwaliteit, in beter eten, zowel wat betreft het product als wat betreft de productie. Daarmee zijn we de laatste jaren goed op weg. Nederland is koploper. Ik zag het in Zuid-Afrika bij mijn eerste reis — het was een handelsmissie — die ik in deze functie mocht maken. Eigenlijk ging het niet zozeer over de export van Nederlands voedsel, afgezien van de appels en peren in het seizoen waarin Zuid-Afrika die zelf niet kan telen. Er was veel meer interesse in onze kennis. Het gaat over kennis over zaden, waarin Nederland wereldleider is. Het gaat over kennis over het slim verbouwen van het land. In Zuid-Afrika moet men de landbouw eigenlijk opnieuw uitvinden, om het zo te zeggen, na alle landhervormingen. Men gebruikt dan Nederlandse kennis om te zien hoe je dat zo slim mogelijk kunt doen, met zo min mogelijk water en met zo min mogelijk schade voor het milieu. Het gaat over kennis over irrigatie, bijvoorbeeld het water geven op basis van satellietgegevens, zodat je geen water verspilt. Het gaat over kennis over agrologistiek, waarin we — uiteraard! — ongelooflijk goed zijn. Het gaat zelfs over onze kennis over samenwerking tussen boeren. We exporteren zelfs het fameuze Nederlandse coöperatiemodel.

We zijn koploper. Kijk naar onze pulsvisserij, naar onze duurzame stallen, naar onze melkrobots. Maar bedenk ook wat er mogelijk is als we daarop voortborduren, als we landbouw en ICT verder integreren. Denk aan zelfcommunicerende en zichzelf corrigerende machines, installaties en kassen. Denk ook aan robots op de akkers, drones boven het land en dierlijke mest die we omzetten in kunstmest, in biogas en in energie. Denk aan moderne gewasbescherming. Denk aan tuinbouw in een gesloten systeem. Denk ook aan Agri meets Design — ik vind dat persoonlijk een mooi project — waarbij designers samen met boeren nadenken over het herontwerpen van het bedrijfsmodel en over het herontwerpen van de voedselketen.

Al dat soort dingen doen we voor onze toekomstige voedselproductie hier, maar ook voor de export, waarvan wij het moeten hebben, in de toekomst. We moeten gaan van koploper in kwantiteit naar koploper in kwaliteit, technologie en innovatie. Er liggen grote kansen voor Nederland, mits we ambitie hebben.

Niet alleen het eten moet natuurlijker, maar ook ons land, het groen om ons heen, waar we midden tussenin staan of waar we soms even van bovenaf naar kunnen kijken. Er zijn maar een paar plekken in Nederland waar je het even van bovenaf kunt bekijken. Dankzij de VPRO kan dat ook op tv, maar vorig jaar stond ik zelf op de Wageningse Berg. Je hebt daar een prachtig uitzicht. Als je naar beneden kijkt, zie je in één oogopslag wat Nederland zo bijzonder maakt. Je hebt de Gelderse bossen om je heen en onder je strekt zich het kleinschalige agrarische landschap uit, die groene weilanden met nog steeds diezelfde brede rivieren door datzelfde oneindige laagland van Hendrik Marsman van bijna 100 jaar geleden.

Als je die berg afdaalt en iets dichterbij gaat kijken, dan zie je echter dat die idylle onder druk staat, dat het niet meer zo mooi is als 100 jaar geleden, dat de natuur achteruitgaat en dat we, als we niet oppassen, anno 2016 de grutto alleen nog kennen als “de koning van de weide” uit het nieuwe nummer van Syb van der Ploeg. Daarom werken we ook samen met de boeren aan agrarisch natuurbeheer, beschermen we samen met de provincies onze unieke natuurgebieden en bouwen we samen met de samenleving aan een natuur die ertoe doet, die we kunnen beleven en benutten en die we als gevolg daarvan ook willen beschermen.

De Kamer hoort het al: ik zeg steeds “samen“. Ik geloof er niet zo in dat alle heil van boven komt, van een overheid die de wereld naar haar hand zet. Echte verandering komt van onderop, vanuit de samenleving. Ik geloof dat de enige weg naar vooruitgang de weg van samenwerking is, van samenwerking met consumenten, boeren, kennisinstellingen, natuurorganisaties en bedrijven die vooruit willen. Met hen wil ik optrekken. En met de Kamer. De weg is “samen’, de richting is “eerlijker, natuurlijker en beter”.

Langs die lijnen wil ik ook mijn beantwoording inrichten. Dat doe ik in vier blokken. U noemde die al, voorzitter. In het blok “eerlijker” gaan we het hebben over dierenwelzijn, de intensieve veehouderij, de rituele slacht, de mestproblematiek, de weideslacht en de aanlandplicht. In het blok “natuurlijker” gaat het over het verdienmodel — de heer Graus is er nu niet, maar ik hoop dat hij er straks wel is, want juist hij had daar vragen over — en over mededinging, de kiloknallers, de NVWA en de retributies, de transparantie in de keten, de keurmerken, de regionalisering en het boeteplan van de SGP. Het blok “beter” gaat over groen onderwijs, exportkansen, voedselpatenten, biotechnologie, regeldruk en het GLB. Bij “groener” gaat het over de natuurvisie, het Natuurnetwerk Nederland, agrarisch natuurbeheer, de weidevogels, de fitnesscheck, de natuurvrijwilligers en de Marker Wadden, waarover vragen zijn gesteld. Dat is de indeling van de beantwoording die ik voor ogen heb. Ik hoop dat die de Kamer helpt om te weten wanneer zij waaraan toe is.[1]

De voorzitter:

Mijnheer Geurts … O, ik dacht: de indeling is klaar en de heer Geurts gaat een vraag stellen. Maar dat is niet zo, dus ik geef het woord … Toch wel.

De heer Geurts (CDA):

Dat zou zowat uitlokking zijn, voorzitter, …

De voorzitter:

Bijna wel, hè.

De heer Geurts (CDA):

… maar ik wist niet helemaal of de staatssecretaris al klaar was.

Complimenten voor deze inleiding, zeker omdat de staatssecretaris refereerde aan de mooie provincie waar ik vandaan kom, de Gelderse bossen. Ik wil hierin wel graag een verdiepingsslag. Wat gaat de staatssecretaris betekenen voor ondernemers die zich ook richten op de export?

Staatssecretaris Van Dam:

Dat was, meen ik, voor een heel groot deel de kern van mijn betoog. De Nederlandse exportpositie is ongelofelijk sterk, maar ik vind dat je altijd vooruit moet kijken, en dan niet een of twee jaar maar echt naar de toekomst. Waar verwacht je dat de grootste kansen voor Nederland liggen? In mijn inleiding heb ik gezegd dat ik verwacht dat de grootste kansen liggen in onderscheidendheid, in kwaliteit en in technologie en kennis. Ik denk dat we het daarvan moeten hebben in onze export in de toekomst. Dat is een transitie die ik samen met de ondernemers in de hele keten zou willen maken, en zeker ook met de boeren in Nederland. Veel boeren zijn al volop bezig met die transitie. Zij zijn koploper en hebben daarmee voor zichzelf een sterkere positie weten te verwerven. Ik wil boeren die de transitie willen maken, ondersteunen. Ik wil ook samen optrekken om de veranderingen die ik heb beschreven, tot stand te brengen.

De heer Geurts (CDA):

Dat deel had ik dan gemist. Bij mij was meer blijven hangen de focus op regionalisering, voedselproductie in de omgeving en verkoop in de omgeving. Ik ben blij met deze woorden. Ik ben blij dat ook deze staatssecretaris oog blijft houden voor ondernemers die wat verder kijken dan de regio, en dat daarvoor ook ruimte geboden blijft in de ontwikkelingen in Nederland.

Staatssecretaris Van Dam:

Zeker, dat heb ik ook aangegeven. De heer Geurts moet regionalisering echter ook in internationaal perspectief zien. Dat is het interessante. Als er iets moet gaan gebeuren in de wereld, is het dat de wereld beter wordt in het produceren van zijn eigen voedsel. Was iedereen maar zo goed als wij zijn. Dan zouden we ons ook niet zulke grote zorgen hoeven maken over de voedselproductie voor 9 à 10 miljard wereldburgers. Die voedselproductie zal juist moeten gaan plaatsvinden op de plek waar de wereldbevolking het hardst groeit. Juist daar zijn grote verbeteringen te maken. En juist daar heeft men ook kennis nodig over hoe je dat doet. Hoe produceer je op een hoog productiviteitsniveau zonder de natuur en het klimaat te schaden, maar wel kansen te creëren voor kleine boeren? Dat soort vragen zal met name komen uit Afrika, waar de bevolking het hardst zal groeien. Daar liggen ook kansen voor Nederland. Ik beschreef al wat ik in Zuid-Afrika heb gezien, maar het kan ook op andere plekken. De kennis, de technologie en de ervaring die wij hebben, kunnen namelijk helpen bij de groei van de voedselproductie die daar moet gaan plaatsvinden. Ik denk echt dat die voor het grootste deel daar moet plaatsvinden, ook vanuit het oogpunt van het klimaat en de lokale economie.

Mevrouw Thieme (PvdD):

Maar de kennis en de ervaring die wij hier in Nederland hebben om hoogproductief te zijn, zijn toch vooral geënt op veel kunstmest en landbouwgif?

Staatssecretaris Van Dam:

Mevrouw Thieme heeft gelijk dat we tot productiviteit zijn gekomen op basis van innovaties uit het verleden. Als je daar nu naar kijkt, moet je van sommige van die innovatie zeggen: is dat nou de manier waarop we voort moeten? Dat doen we dus ook niet. We proberen te bekijken of we gewasbescherming kunnen uitvoeren op een natuurlijkere manier. En kunstmest hoeft niet altijd negatief te zijn, integendeel. Natuurlijke mest spoelt vaak meer uit naar het milieu dan kunstmest. Dus het gebruik van kunstmest zal ook op andere plekken in de wereld noodzakelijk zijn om de voedselproductie op het niveau te krijgen dat nodig is om genoeg mensen te voeden. Ik zei zonet al dat op dit moment een op de tien mensen honger lijdt. Er is dus wel reden om ons zorgen te maken. Ik denk dat we het aankunnen, maar het betekent wel dat we een hoop moeten doen.

Mevrouw Thieme (PvdD):

Inderdaad moeten we dan ook zuinig zijn met kunstmest. Dan is het schokkend om te weten dat de meeste kunstmest wordt gebruikt voor dierlijke producten. Er wordt eerst plantaardig voedsel geteeld, waar veel kunstmest op gaat. Vervolgens gaat dat naar het dier en houden we er maar een fractie van over. We zullen dus ook daarover een discussie moeten voeren. Hoe kunnen we zo efficiënt mogelijk zo veel mogelijk mensen voeden? Mijn vraag gaat over het feit dat we koploper zijn, zoals de staatssecretaris zei. Wij staan echter niet in de top vijf van de landen met het percentage meeste biologische landbouwgrond. Daarin staan landen als Estland en Oostenrijk. Is de staatssecretaris met mij van mening dat wij moeten streven naar een zo hoog mogelijk percentage aan biologische landbouwgrond, omdat ook de VN zegt dat ecologische landbouw de toekomst is als we steeds meer mensen krijgen op de wereld?

Staatssecretaris Van Dam:

Ik denk dat we moeten streven naar zowel productiviteit als een balans met de natuur en het klimaat. Het hoeft niet altijd per se biologisch te zijn, maar ik benadruk niet voor niets dat de balans met de natuur noodzakelijk is. Dat zullen we hier moeten doen, want Nederland is een dichtbevolkt land met weinig natuur, die ook nog eens zeer onder druk staat door allerlei economische en menselijke activiteiten. Daarom zeg ik ook dat het, als we erin slagen om daar beter in te worden, ons kennis zal geven die elders op de wereld nodig gaat zijn om die balans in het oog te houden.

Mevrouw Lodders (VVD):

Ik heb met belangstelling geluisterd naar de inleiding. Ik kijk uit naar de rest van de beantwoording op de punten die gisteren naar voren zijn gebracht. De heer Geurts stelde net al een vraag over de exportpositie. Ik heb waardering voor de blokjes en de bijzondere indeling, maar wat ik mis is aandacht voor de ondernemers die 7 dagen in de week, 24 uur per dag en 365 dagen per jaar hard werken om hun boterham te verdienen. Zij lopen in dit land wel tegen beperkingen aan. Dat komt natuurlijk ongetwijfeld in de blokjes terug. Het gaat wel om een sector die een van de belangrijkste economische pijlers van dit land is en de bv Nederland overeind houdt. Kan de staatssecretaris daar nog eens op reflecteren?

Staatssecretaris Van Dam:

Het spijt me dat mevrouw Lodders het gemist heeft, want dit onderwerp zat wel degelijk in mijn inleiding, al had zij ongetwijfeld nog wat meer willen horen. Toen ik zei dat ik het contact tussen ons eten en de manier waarop het gemaakt wordt, wil herstellen, en de afstand van grond tot mond wil verkleinen, zei ik ook dat we ons te weinig realiseren hoe ons eten gemaakt wordt en door wie het gemaakt wordt. Dat zijn meestal boerengezinnen die keihard moeten werken en daar vaak amper een belegde boterham aan overhouden. Sommige fracties in deze Kamer willen dat heel snel veranderen. Ik begrijp die ambitie heel goed, maar je moet altijd in het oog houden bij wie die veranderingen terechtkomen. Dat zijn de boerengezinnen die, zoals mevrouw Lodders terecht opmerkt, zeven dagen per week keihard werken en er weinig aan overhouden. Je zult samen met hen die veranderingen tot stand moeten brengen. Als je wilt dat die veranderingen duurzaam en houdbaar zijn, zul je het echt samen moeten doen. Dan zul je oog moeten hebben voor de soms heel kwetsbare positie waarin boeren zitten.

Mevrouw Lodders (VVD):

Natuurlijk heb ik in de inleiding iets gehoord over ons voedsel en de bekendheid daarvan. Ik vond dat de staatssecretaris daarbij wel heel erg inging op het lokale en het streekgebonden aspect van het voedsel dat we in de schappen zien. Het merendeel van de productie in ons land is echter bedoeld voor de export. Ik blijf daarbij toch worstelen met de aandacht voor de regelgeving en de regeldruk. Ik denk dat we nog duurzamer kunnen worden. Dat vinden wij ook een heel mooie ambitie; daar zijn wij voor. Laten we echter niet uit het oog verliezen dat Nederland al de meest duurzame landbouw ter wereld heeft. Dat accent zou ik iets meer willen terugzien.

Staatssecretaris Van Dam:

Ik zei al dat Nederland koploper is op verschillende gebieden. Dat neemt niet weg dat we ook in Nederland nog slagen moeten maken voor de toekomst. Dat zullen we gezamenlijk moeten doen. Je moet daarvoor niet alleen naar het hier en nu en de korte termijn kijken, maar ook naar het langetermijnperspectief. De realiteit is dat de Nederlandse export, die het moet hebben van hoge kwantiteit en lage kosten, rekening moet houden met grote en toenemende concurrentie op wereldniveau. De Nederlandse export zal het dus moeilijker krijgen. Als we samen met de sector vooruit willen, zullen we de sector moeten helpen om in kwaliteit en duurzaamheid onderscheidender te zijn, en om een krachtiger positie te krijgen in de wereldmarkt. Dat is mijn ambitie.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Is de staatssecretaris het met mij eens dat, of je nu veel of weinig produceert, biologisch of niet, dat op ecologisch niveau, milieuneutraal, moet gebeuren? Het zal een circulaire productie moeten zijn wil je voor de toekomst, ook voor onze jongeren, een schone natuur en schoon voedsel mogelijk maken.

Staatssecretaris Van Dam:

Ik vind het een mooie ambitie. Daar waar het mogelijk is, moeten wij deze zeker proberen te realiseren.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

De inzet zal zijn om het voor de komende periode — ik zeg het nogmaals: welke vorm van produceren het ook is, biologisch of anderszins, veel of weinig — ecologisch te laten gebeuren dat het geen effect meer zal hebben op de natuur.

Staatssecretaris Van Dam:

Geen effect op de natuur lijkt mij per definitief onmogelijk.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Neutraal, voorzitter.

Staatssecretaris Van Dam:

Wij proberen om landbouw en natuurbescherming samen te laten gaan. Ik denk dat dat de ambitie moet zijn.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Voorzitter? Heel kort?

De voorzitter:

Nee. We doen het in twee.

 

Gaat u verder met uw betoog.

Staatssecretaris Van Dam:

Ik realiseer me dat ik aan de indeling van de blokjes iets heb veranderd. In het eerste blok doe ik ook de kiloknallers, terwijl ik had gezegd dat ik dat in het tweede blok zou doen.

Het eerste blok gaat over eerlijker eten. Ik gaf al aan dat ik het bewust heb ingedeeld op basis van een aantal ambities, die ook een vertaalslag hebben naar de omgang met de voedselketen in de landbouw. Ik heb al gezegd wat het voor mij betekent: weten wat we eten, weten waar het vandaan komt, meer productie in de regio, minder schakels in de keten en vooral een eerlijkere prijs voor de boer, die minder afhankelijk is van grote, machtige spelers in de voedselindustrie. De fractie van de PvdA vroeg of ik klaar ben voor een omwenteling in het voedselsysteem, mevrouw Dik-Faber vroeg naar regionalisering van de voedselproductie en mevrouw Dikkers verwees naar veranderingen die in de lucht hangen. In mijn inleiding heb ik al aangegeven dat ik die veranderingen proef. Ik realiseer me dat wij motivatie en energie bij consumenten en ondernemers nodig hebben om veranderingen te realiseren. Het kabinet heeft de voedselagenda opgesteld met het WRR-rapport als uitgangspunt. Wij gaan daarover in debat met de samenleving. Het is voor mij een belangrijk uitgangspunt voor het beleid dat ik de komende anderhalf tot twee jaar, hoe lang mij ook gegeven is, wil voeren. Een belangrijk onderdeel van die agenda is het stimuleren van innovatie en het geven van ruimte aan initiatieven die de gewenste transities helpen realiseren. Het gaat daarbij inderdaad om de nadruk op kwaliteit boven kwantiteit — het gaat om meer transparantie, ik zei dit al — en daarmee om meer vertrouwen in de voedselketens, goede beleidsprikkels en het bevorderen van duurzame voedselproductie en -consumptie.

Ik kom daarmee als eerste op de eerlijke prijs in de keten. Een eerlijk, natuurlijk en kwalitatief product is ook wat waard. Om economisch duurzaam te blijven produceren, is het nodig dat een product zich voldoende onderscheidt in de ogen van de consument en meerwaarde biedt. Het is ook nodig dat de achtereenvolgende schakels, de boer, de verwerker, de retail, de catering, de horeca, met elkaar samenwerken en dat ze zich bewust zijn van het effect van keuzen op andere plekken in de keten. Samenwerking leidt tot een gegarandeerd duurzaam product. Er zijn mooie initiatieven vanuit het bedrijfsleven: het Beter Leven keurmerk dat samen met de Dierenbescherming is ontwikkeld, het duurzame varkensvlees zoals bijvoorbeeld het Livar-varken en ontwikkelingen — de heer Graus gaf dit al aan — die gericht zijn op het “made in Holland”-stempel, ik kom daar straks nog op terug. Dit zijn initiatieven die laten zien dat ook de sector de transitie inzet naar verduurzaming, meer kwaliteit en meer dierenwelzijn. In eerste instantie worden duurzaamheidsconcepten vaak ontwikkeld voor de binnenlandse markt, maar je ziet dat ze ook kansen bieden voor de internationale markt, de export. De heer Geurts vroeg hier naar. In Duitsland bijvoorbeeld wordt de vraag naar biologisch vlees groter. Het is niet gek om te verwachten dat dat soort ontwikkelingen zich ook op andere markten gaan voordoen. Hoewel het soms lastig is om de transitie te maken als je voorop loopt, biedt het zeker kansen voor de toekomst als je het goed doet.

Ik vind het belangrijk om hierbij onderscheid te maken tussen de rol van de overheid en de rol van het bedrijfsleven. Het ontwikkelen van dit soort nieuwe verdienmodellen is primair een verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven. Dat neemt niet weg dat ik die graag wil ondersteunen. Zowel de heer Geurts als de heer Graus heeft gevraagd naar mijn inzet hiervoor. Ik geef een paar voorbeelden.

Wij faciliteren de pilot Gedragscode eerlijke handelspraktijken agrofoodsector. Deze pilot moet ervoor zorgen dat ondernemingen met een goede onderhandelingspositie zich onthouden van het stellen van onredelijke voorwaarden en het eenzijdig wijzigen van contractvoorwaarden van reeds afgesloten contracten. De evaluatie daarvan wordt rond de jaarwisseling aan de Kamer gestuurd. De Autoriteit Consument & Markt heeft een onderzoek uitgevoerd naar de prijsvorming in de voedselketen. De Voedselprijzenmonitor van LEI Wageningen UR houdt op maandbasis bij hoe de voedselprijzen zich in verschillende schakels van de keten ontwikkelen.

Ik geef nog een voorbeeld. Het Europees gemeenschappelijk landbouwbeleid versterkt de positie van de primaire producent door samenwerking binnen producenten- en brancheorganisaties in de landbouw toe te staan. In dit kader ondersteun ik bijvoorbeeld het initiatief van de Producenten Organisatie Varkenshouderij om in de regiegroep Vitale Varkenshouderij maatregelen uit te werken die gericht zijn op een versterking van de markt- en de ketenpositie van de varkenshouders. Mevrouw Dik-Faber vroeg of ik daar ruimte toe zie, waarop het antwoord dus ja is.

Daarnaast is het belangrijk dat er meer ruimte komt voor duurzaamheidsinitiatieven als de Kip van Morgen; mevrouw Koşer Kaya vroeg daarnaar. De minister van Economische Zaken heeft aangegeven dat hij met een aangepaste beleidsregel komt over mededinging en duurzaamheid, die naar verwachting eind dit jaar gepubliceerd kan worden voor consultatie. Ook wordt in overleg met de Europese Commissie bekeken of de interpretatie van de mededingingsregels op het gebied van duurzaamheid meer ruimte kan bieden. Maar … Ik bewaar mijn laatste opmerking, want die slaat een brug naar het volgende onderwerp.

Verder wordt de lezer op deze site verwezen naar de Handelingen die in de voetnoot vermeld staat. Tot slot zij opgemerkt dat het mij onbekend is of de nieuwe staatssecretaris zijn eigen voorlichter of tekstschrijver heeft meegebracht naar zijn ministerie, of dat dit de eerste keer is dat ik via Politiek24 getuige ben van een eerste plenaire begrotingsdebat in de Kamer met een nieuw aangetreden bewindspersoon, maar één ding is zeker, dat hier door Van Dam een nieuwe toon is gezet met korte en bondige visie, waarmee de Kamer nog jaren vooruit kan. Waren alle nieuw aangetreden bewindslieden maar zo scherp en overzichtelijk aan het woord, laat staan dat oude gedienden als bewindspersoon, die hun dodelijk saaie ambtelijke teksten voorlezen, iets hiervan kunnen leren (op hun geroutineerde ‘oude dag’).

[1] http://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/plenaire_verslagen/detail?vj=2015-2016&nr=33&version=2