Tags

,

Waarom het beeld dat we hebben van China’s economie niet klopt (Recensies: Boeken/fd, 23 sept. 23) 

De Chinese econoom Keyu Jin probeert met haar nieuwe boek ‘The New China Playbook‘ de lezer houvast en inzicht te geven in hoe de Chinese economie écht werkt. Op een paar groteske missers na slaagt ze daar redelijk in.

Toen de Chinese Keyu Jin (40) als puber eind jaren 90 naar New York verhuisde, viel haar op hoe clichématig klasgenoten, maar ook goed geïnformeerde volwassenen, dachten over haar geboorteland. Dat stereotiepe, statische imago correspondeerde totaal niet met het dynamische China waar ze elke zomer op vakantie meer wolkenkrabbers zag verrijzen aan de horizon.

Meer dan twee decennia later is dat plaatje niet grandioos beter, zo vindt de in Harvard opgeleide econoom, nu docent aan de London School of Economics. De wereld denkt volgens Jin nog steeds in deterministische platitudes over China: de economie drijft op staatsbedrijven, de overheid kan alles met één pennenstreek maken of breken, en de financiële implosie van het land is nabij.

Het is dé reden dat Jin The New China Playbook schreef. In interviews pleit ze voor een genuanceerdere kijk op China. Al is zo’n observatie in zichzelf een cliché — veel mensen denken nu eenmaal in stereotypen over landen die ze niet kennen — elke poging om stigma’s en vooroordelen te bestrijden is de moeite waard.

Experiment

Jin behandelt in vijf toegankelijke hoofdstukken China’s tektonische omwenteling van een landbouw- naar een staatsgeleide markteconomie. Daarbij belicht ze veel typische aspecten van de Chinese economie, zoals de verwevenheid tussen ondernemende lokale overheden en het bedrijfsleven, de creatie van schaduwbanken en speciale financieringsvehikels, het ontduiken van regels en waarom ogenschijnlijke tegenstrijdigheden goed kunnen uitwerken.

Ze legt uit waarom de regering soms zaken expres op zijn beloop laat bij wijze van experiment. Als lezer krijg je daardoor langzaam het gevoel steeds meer grip te krijgen op de complexiteit van de Chinese economie.

Jin is duidelijk trots op hoever China gekomen is. Evengoed is ze kritisch over de keerzijden van de snelle industrialisering. Die leidde ook tot te lage consumptie en rentes, te hoge schulden en investeringen in verkeerde sectoren, een vastgoedbubbel en enorme corruptie. Ingrijpen van Peking gebeurt vervolgens maar al te vaak zonder dat de overheid de waterbedeffecten overziet, kaart ze aan.

Uitglijers

Enkele uitglijers zijn er ook. Zo noemt Jin in een halve pagina de verwoestende economische gevolgen van Mao’s industrialisatiecampagne (de Grote Sprong Voorwaarts in 1958) en van de aardbeving in Tangshan in 1976. Bij die laatste kwamen circa 240.000 mensen om het leven. Dat ze daarna met geen woord rept over het aantal slachtoffers dat stierf van de honger tijdens die campagne — schattingen variëren van 23 tot 55 miljoen — doet grotesk aan.

Verderop in het boek roemt ze China’s snelle aanpak van de pandemie, maar laat achterwege dat het land de eerste covidgevallen minstens wekenlang verzweeg. Nog een omissie: dat Chinezen tijdens lockdowns hun autonomie graag opgaven in ruil voor veiligheid. Over dooddoeners gesproken. Blijkbaar drongen de felle protesten tegen het zerocovidbeleid eind vorig jaar niet door tijdens haar eigen isolatie.

In een paragraaf gaat ze zelfs zover om de partijtop van de Communistische Partij te vergelijken met een raad van bestuur met managers en directeuren, die elk hun eigen toko runnen. Een buitensporig potsierlijke vergelijking. Alsof bij ‘China Inc.’ bestuursvoorzitter Xi weggestuurd zou kunnen worden.

Competitie met de VS

De roze bril van de auteur is niet vreemd gezien haar partijpolitieke achtergrond. Jins vader, Jin Liqun, was onderminister bij het ministerie van financiën en is nu president van de Asian Infrastructure Investment Bank (AIIB), de Aziatische tegenhanger van de Wereldbank, in Peking. Ze houdt zich in de overige hoofdstukken dan ook op de vlakte over de geopolitieke competitie met de Verenigde Staten en schrijft dat het uiteindelijk gaat om ‘samenwerking’ en ‘mens-tot-menscontact’.

Maar ze analyseert de ambivalentie waarmee het Westen kampt scherp: ‘Enerzijds willen westerse leiders dat China meer verantwoordelijkheid neemt, de last deelt om internationale vrede en veiligheid te bewaken (…). Anderzijds zijn ze niet comfortabel bij China’s invloed op het wereldtoneel, die overeenkomt met zijn nieuwe economische macht.’ De grote vraag is volgens de econoom of China en Amerika hun verschillen kunnen ‘compartimenteren’. Jin is dat in elk geval wel gelukt.

[The New China Playbook, Keyu Jin, Swift Press, €27,99, Anouk Eigenraam is correspondent in China voor het FD.]

[Koningshuizen in Europa, Kemal Rijken beschrijft de belangrijkste vorstenhuizen in Europa vanaf de Tweede Wereldoorlog. Aan de hand van anekdotes, verhalen en thema’s schetst hij het beeld van de Europese monarchen en hun families, wier geschiedenissen in elkaar grijpen. Ook maakt Rijken de balans op. Hebben we aan het eind van deze eeuw nog koningshuizen in Europa? Monarchie, Kemal Rijken, Ambo|Anthos, €34,99]

https://fd.nl/economie/1490104/waarom-het-beeld-dat-we-hebben-van-china-s-economie-niet-klopt