Tags

Het staatsrecht, grondwettelijk recht of constitutioneel recht, is het recht inzake de staat als organisatorisch verband. Het heeft betrekking op de organen van de staat, op de instelling ervan, hun bevoegdheden, hun verhouding tot elkaar en die tot de burgers. Het staatsrecht is een onderdeel van het publiekrecht.
[Staatsrecht – Wikipedia, https://nl.wikipedia.org/wiki/Staatsrecht%5D

Staatsrecht 2
Staatsvormen: 3 ideaaltypen:
1. Statenbond of confederatie
2. Bondsstaat of federatie
3. Eenheidstaat

Een statenbond bestaat in de huidige wereld niet, maar historisch zijn er twee voorbeelden van aan te wijzen: in de VS is tijdens de burgeroorlog een statenbond opgezet vanwege het feit dat er al gevestigde staten met eigen grondwetten bestonden en eigen staatsregeringen. Maar na afloop van de burgeroorlog bleek het concept van de statenbond zonder centrale regering niet praktisch genoeg om dat door te zetten: er werd een federatie gevormd met een centrale federatieve regering en dito grondwet. Ook de Republiek der (Zeven) Verenigde Nederlanden was een statenbond vanwege de zelfstandig functionerende provinciën.

De federatie, zoals de VS maar ook onze ooster- en zuiderburen, is dus een staatsbestel dat uit een centrale regering bestaat en ook een landelijke wetgeving kent. Maar ook deelstaatregeringen, zoals onze provincies.

Frankrijk van de vijfde republiek (1958) wordt beschouwd als een gemengde presidentieel en parlementair stelsel. (Van der Pot/Donner, 76-86).

De eenheidsstaat werd via de Bataafse Republiek naar aanleiding van de inval door Napoleon in ons land ingevoerd en werd daarmee ook een moderne staat met ondermeer de burgerlijke stand die de Fransen invoerden.

Aan dit rijtje kan ook nog een ander stelsel worden toegevoegd, te weten het ‘conventionele’ stelsel, dat oorspronkelijk stamt uit Frankrijk tijdens de Revolutie en werd gecreëerd door de filosoof Rousseau, met de formule van de absolute volkssoevereiniteit: Franse Conventie van 1793 met het berichte Comité de Salut Public). Het uitgangspunt was die absolute volkssoevereiniteit zonder machtsverdeling (en dus geen Trias politica), zodat de absolute heerschappij van de volksvertegenwoordiging betekende dat deze zowel de wetgevende als de uitvoerende macht was. Hieruit zijn de eerste t/m vijfde republiek voortgekomen met zowel een verkozen president van de Republiek die zijn eigen regering samenstelt, als de verkozen volksvertegenwoordiging met dus een eigen mandaat.

[De EU kan als een mengvorm van de confederatie en federatie worden beschouwd (elders in het boek uitgelegd.)]

[bron: Burkens/Kummeling/Vermeulen/Widdershoven, Beginselen ban de democratische rechtstaat. Inleiding tot de grondslagen van het Nederlandse staats- en bestuursrecht. Wolters Kluwer, 2017 (8e druk)] Alle volgende blogs zijn op basis van dezelfde bron geschreven.

Staatsrecht 3

Ideaaltypen, mengvormen en feitelijke verhoudingen

De hiervoor (vorige blog) geschetste regeringsvormen zijn te beschouwen als ideaaltypen, waarbij het presidentiële stelsel aan het ene uiterste van het spectrum staat, het conventionele stelsel aan het andere uiterste, en het parlementaire stelsel zich daar ergens tussenin bevindt.

Het presidentiele stelsel is dualistisch: het gaat uit van een tweeheid. President (regering) en parlement zijn strikt gescheiden, elke voor zich door verkiezingen gelegitimeerde organen, die aparte functies uitoefenen.

Het conventionele stelsel is monistisch: het gaat uit van een eenheid, waarbij alle macht geconcentreerd is in het parlement, terwijl de regering niets meer is dan een uitvoerend comité van en uit het parlement.

Het parlementaire stelsel tenslotte is een mengvorm, is gematigd dualistisch ofwel getemperd monistisch: een twee-eenheid. Het gaat uit van twee onderscheiden organen met deels eigen, deels gezamenlijk uit te oefenen bevoegdheden: daarbij is alleen het parlement direct verkozen, de regering is afhankelijk van het vertrouwen van het parlement.

Bij deze schets van ideaaltypen moet worden bedacht dat deze een weergave vormt van de stelsels in hun zuiverste vorm. Diverse staten kennen mengvormen. Zo heeft Frankrijk een door de bevolking gekozen president én een volksvertegenwoordiging, waarbij de door de President benoemde ministers aan hem en aan de volksvertegenwoordiging verantwoording verschuldigd zijn. De ministers worden vooral gezien als uitvoerders van het beleid van de President. Doen ze dat in zijn ogen niet goed, dan kan de President hen ontslaan. Maar de regering kan ook niet functioneren zonder het vertrouwen van het parlement. [Van der Pot/Donner over de 5 republiek (1958-heden: de president wordt per referendum van 2000 voor 5 jaar gekozen, benoemt de eerste minister, maar is niet langer de chef van het kabinet, en op diens voorstel ook de overige ministers en hij zit de ministerraad voor. Hij kan op voorstel van de regering bepaalde wetsontwerpen aan een referendum onderwerpen en zo het parlement passeren. Hij kan de assemblée nationale ontbinden, met dien verstande dat een na een ontbinding verkozen kamer het eerste jaar niet wéér kan worden ontbonden.] Deze mengvorm van presidentieel en parlementair stelsel wordt vanwege de overheersende invloed van de President wel als semipresidentieel getypeerd.

Bepalend voor de typering van een regeringsvorm is de verhouding tussen regering en parlement. Het feit dat een land een president als staatshoofd heeft, betekent nog niet dat er sprake is van een presidentieel stelsel. Zo heeft de Bondsrepubliek Duitsland een president, maar is de regeringsvorm toch te kwalificeren als parlementair: de regering kan net functioneren zonder vertrouwen van het parlement en daaraan – en niet aan de Bondspresident – verantwoording schuldig. De Bondspresident vervult in dit geheel een grotendeels symbolische ceremoniële functie, welke overeenkomt met die van de Nederlandse Koning. Overigens blijkt hieruit ook dat het klassieke onderscheid tussen monarchie en republiek, waaraan in het verleden veel warde werd gehecht, in de huidige tijd nauwelijks meer van betekenis is, althans voor wat betreft de uitoefening van bevoegdheden.
Wat feitelijke verhoudingen in de bestaande presidentiële en parlementaire stelsels komen veel grote onderlinge verschillen voor. Zwakke presidenten zoals Eisenhower in de VS, maar ook zwakke parlementen als in Frankrijk. Alle varianten zijn kortom mogelijk.