Tags

,

Zorg over zuinigheid en besluiteloosheid (ing. P. Westra, Trouw, 15 mei 1976)

Het gaat niet goed met de Europese Gemeenschap

BEGRAAFT BRUSSEL BELANGEN VAN BOER EN BURGER?

Het gaat niet goed met de Europese Gemeenschap. De monetaire problemen, met name door de waardevermindering van de Italiaanse lire en het Engelse pond, brengen steeds méér het vrije handelsverkeer tussen de lidstaten in gevaar en kosten veel geld.

# Het huidige economische klimaat (ook) in West-Europa doet de bereidheid van de lidstaten afnemen om de Brusselse fondsen te financieren.

Om op deze inleidende zinnen in te haken, wordt het anno 2018 wel duidelijk dat de periode voorafgaande aan de EMU (vastgelegd in het Verdrag van Maastricht 1992) en de invoering van de gemeenschappelijke ook geen koek en ei was. Uit dit artikel kan bijna worden afgeleid dat met deze beschreven problemen men wel naar de gemeenschappelijke munt wilde toewerken in de veronderstelling dat daarmee af was van de individuele waardeveranderingen van munteenheden in de lidstaten zelf.

# Landbouwcommissaris Lardinois, minister-president den Uyl en vele anderen zijn somber gestemd over de teokomst van de Europese Gemeenschap. De huisvrouw merkt dagelijks bij de aankoop van aardappelen wat het zeggen wil, als een product schaars en dus duur is. De veehouders dreigen de eerste klappen te zullen krijgen, omdat er op dit moment te veel mager melkpoeder is. Daarom vroegen we aan ing. Westra, secretaris van de veehouderij bij het Landbouwschap in Den Haag, zijn visie te geven op het Europees landbouwbeleid.

Ook toen was er somberheid, al was die heel anders georiënteerd dan dat vandaag het geval is. maar het zegt veel over duur Europees beleid in 1976 en in het heden.

# In nood leert men z’n vrienden kennen. Is dat in de Europese Gemeenschap ook het geval? Gezegd kan worden dat de wil om tot een (h)echte eenheid te komen, tot het nulpunt schijnt te zijn gedaald.

Zoals toen was de wil om tot een hechte eenheid te komen tot nul gedaald, en dat is vandaag de dag niet anders. Maar toch hebben de nieuwe naoorlogse omstandigheden een nieuwe economische structuur als experiment hun kracht bewezen en die laboratoriumomstandigheden zijn tot op de dag van vandaag nog steeds geldig. Een wereld zonder wereldwijde oorlogen en veroorzaakt door economische verwevenheden, die de wereld nog nooit eerder heeft gekend. Daartoe heeft het nieuwe Europese Huis aan bijgedragen.

• Wie naar het monetaire gebeuren kijkt moet vaststellen, dat er zeven deelmarkten zijn: d Benelux en de overige zes lidstaten. Door middel van monetaire compenserende bedragen wordt het vrijhandelsverkeer binnen de Gemeenschap in tact gehouden. Maar we lijken verder dan ooit verwijderd te zijn van een Economische Monetaire Unie.
• Wie op de bereidheid let van de nationale regeringen om de Brusselse fondsen te vullen, welke nodig zijn om een gezamenlijk beleid daadwerkelijk te kunnen voeren, komt tot de conclusie, dat méér wordt gelet op het plafond van de uitgaven, dan op het effect van de maatregelen.
• Wie de schermutselingen gadeslaat in het Europees Parlement, de beperkte bevoegdheden daarvan in acht neemt en de tijd dat het nog zal duren voordat we rechtstreeks dat Parlement mogen kiezen, kan moeilijk enthousiast blijven over wat velen dachten dat goed was voor Europa.
• Wie de slagvaardigheid meet van de Europese Commissie en van de diensten, welke deze Commissie bijstaan bij de talloze uitvoerende maatregelen van het door de Raad van Ministers bepaalde beleid, moet ervaren, dat het raderwerk zo gecompliceerd en de besluitvorming zo traag is, dat handel en industrie daar nauwelijks op tijd op kunnen inspelen.
• Wie let op de laatste uitspraken van ir. P.J. Lardinois, de huidige maar per 1 januari 1977 vertrekkende landbouwcommissaris in Brussel, van drs. J.M. den Uyl, de Nederlandse minister-president en tal van andere belangrijke beleidsfiguren, kan niet anders dan somber gestemd worden over de toekomst van de Europese Gemeenschap.

# We hebben dan ook al afgeleerd om te spreken over de “EEG” (Europese Economische Gemeenschap) en spreken alleen nog over de “EG” (Europese Gemeenschap; dit is dus de oorzaak van de formele titelverandering, jwj). Laten we hopen dat de “G” niet nog eens te moeten schrappen, want dat zou voor boer en burger een slechte zaak zijn.

Uitgangspunt

# Nadat Winston Churchill (19-9-1946), George Marshall (5-6-1947), Konrad Adenauer (7-3-1950) Robert Schuman (9-5-1950), Sicco Mansholt (13-11-1950) en vele andere nationale en internationale figuren gesproken en gehandeld hadden, werd op 25 maart 1957 het verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap in Rome ondertekend. Het lijvige rapport in de vorm van een boekwerk behelst op de eerste pagina de woorden “vastberaden, vastbesloten, vaststellende, erkennende, verlangende en wensende”. (Wie horen wij dat nu nog zeggen?).

# Over het gemeenschappelijk landbouwbeleid, de belangrijkste pijler voor boer en burger in Europa bij de voedselproductie en de voedselvoorziening geeft artikel 39 een scherp geformuleerde doelstelling. Met eigen woorden weergegeven komt deze doelstelling neer op:

– een betere en efficiëntere landbouw;
– een redelijke levensstandaard voor hen die in de landbouw werkzaam zijn;
– een evenwichtige markt;
– een veilig gestelde voedselvoorziening;
– en redelijke prijzen voor de consument.

# Dat hebben boer en burger elkaar bijna twintig jaar geleden in Rome beloofd. Achter die belofte gingen toen 190 miljoen mensen schuil, terwijl thans ruim 250 miljoen mensen in negen landen deel uitmaken van de verenigde staten van Europa (sic!).

Nut bewezen

# Alles is niet meetbaar. Toch kan wel vastgesteld worden , dat de Europese Gemeenschap zijn nut heeft bewezen voor boer en burger; uiteraard voor het ene land en voor een bepaalde groep of sector méér dan voor anderen.

Dit laatste is waarschijnlijk bedoeld als een algemene generalisatie, want zo werkt alles in algemene zin. Maar daarom had het in deze tekst niet misstaan dat waar ‘het ene land en voor een bepaalde groep of sector méér dan voor anderen’ ook was aangegeven waar er sprake was van scheefgroei en dat direct gerepareerd was, als van dit laatste al sprake was.

– Waren er in 1965 nog twaalf miljoen werkzaam in de landbouw, thans ligt dit tussen de zeven en acht miljoen (op weg naar de postindustriële samenleving! jwj) Aangezien de productieomvang [in deze tekst is de oude spelling, zoals produktie gewijzigd in de nieuwe eigentijdse, jwj] gelijktijdig is gestegen, heeft de doelstelling van een betere en efficiëntere landbouw een groot stuk inhoud gekregen.
– Voor hen die in de landbouw bleven werken, is een betere levensstandaard verkregen. Ook hier is sprake van en stuk vooruitgang. Zij het, dat het gemiddelde landbouwinkomen nog achter ligt bij dat van vergelijkbare groepen van de Europese bevolking.
– In het algemeen is er sprake geweest van een evenwichtige markt. Tijdelijke overproducties van mager melkpoeder, boter, tarwe, suiker en tuinbouwproducten konden worden weggewerkt en maakten in vele gevallen enkele jaren daarna plaats voor een tekort. Dat is begrijpelijk en verklaarbaar. Het gaat immers over een groot assortiment geteelde of voortgebrachte producten op 100 miljoen hectare, om meer dan 250 miljoen consumenten en om een productie die “weergevoelig” is. In zo’n situatie moge iets teveel dan meteen veel teveel zijn en iets te weinig meteen veel te weinig, maar in het algemeen kan men toch duidelijk spreken van een evenwichtige markt.
– De voedselvoorziening is in de afgelopen twintig jaar voldoende veilig gesteld in de Europese Gemeenschap. Er trad wel eens enige tijd een bepaalde schaarste op(zoals nu met de aardappelen), maar dan was er altijd een aanvaardbare vervanging.
– De consumenten hebben steeds een redelijke prijs betaald voor de producten. De kosten voor die garantie bedroegen in de afgelopen jaren 0,4% van de waarde van het brutoproduct en 2¼% (sic!) van de uitgaven voor voedingsmiddelen.

# Zolang het gemiddelde inkomen van de Europese boer en tuinder nog beneden dat van anderen ligt, wordt in feite de kostprijs voor de producten nog niet betaald. Het lijkt ons dat de burger het redelijk vindt, dat hij de kostprijs vergoedt aan degene die het product voortbrengt. De consumenten in Europa zijn als regel echter nog niet aan dat niveau gekomen en derhalve zijn de prijzen méér dan redelijk geweest. Wie de balans opmaakt van bijna twintig jaar Europese Gemeenschap moet de conclusie trekken, dat de boer en burger geen spijt behoeven te hebben van wat ze met elkaar in Rome hebben afgesproken en in een verdrag hebben vastgelegd.

# Men is op het ogenblik bezig in de Europese Gemeenschap om voor een dubbeltje op de eerste rang te willen zitten. Dat lukt niet. Wie een omelet wil bakken, moet nu eenmaal een ei kapot slaan. Plafonnering van de uitgaven, gelijktijdig een verbetering van het boereninkomen en daarnaast gunstige prijzen voor de consument, zijn niet met elkaar verenigbaar. Men voert in Brussel een beleid of niet.

# Als er een beleid, gebaseerd op het Verdrag van Rome, gevoerd wordt, is men daar verantwoordelijk voor en kost dat beleid geld. Wie dat niet doet, begraaft boeren- en burgerbelangen.

# Financiële medeverantwoordelijkheid van producentenzijde, naast het aan ondernemers toebehorende marktrisico, moet met klem (sic!) van de hand worden gewezen. Het in de waagschaal stellen van de voedselvoorziening door een onevenwichtige markt of door onredelijke prijzen, is tegen de afspraken die gemaakt zijn. Wij hebben zorg over de consequenties die zuinigheid, verdeeldheid en besluiteloosheid kunnen hebben voor boer en burger. Vandaar dit verhaal.

# Op nationaal en Europees niveau staan er grote belangen op het spel. Het verleden bewijst, dat die op goede wijze behartigd kunnen worden. Het kan dus wel, maar de vraag blijft of de overheden in de Gemeenschap het willen (sic!). Boer en burger zullen al het mogelijke moeten doen hen daartoe op te wekken.
Mijn conclusie is dat het maken van deze blog op basis van een artikel uit 1976 ons kan leren dat de opbouwfase van de toenmalige Europese Gemeenschap even moeizaam en conflictueus was of verliep als de chaos van dit moment. Dat als overeenkomst.

Als verschil noem ik dat het jaartal 1976 middenin de Koude Oorlog was, terwijl wij te maken hebben met het ‘nepnieuws’ van een nieuwe Koude Oorlog in de gedaante van de cyberoorlog tussen Moskou en de EU; om wellicht in deze propagandaoorlog de mentale stabiliteit van de EU uit te testen op de bevolking van de nieuwste Baltische lidstaten die destijds onder invloedssfeer van de USSR lagen. En dat Moskou die ‘Baltica’ absoluut tegen wil werken – om de Navo zo dicht tegen de eigen grenzen te laten ‘aansnurken’ – zou als oorzaak kunnen worden beschouwd.

Als ik gelijk heb dan is in dat geval die dreiging aan die grenzen in het nadeel van Moskou zelf, omdat er zo talloze mogelijkheden ontstaan om dat grensgebied te verkennen en contrastrategieën te ontwikkelen. Maar even belangrijker in Russische ogen: laat de Baltische bevolking maar flinke slapeloze nachten hebben vanwege een dreigende inval door de Russen. Kan in Moskouse militaire ogen nooit kwaad.

Er is echter wel een groot verschil ondanks de huidige spanningen: de wereld gaat ondanks de huidige wereldwijde chaos richting een grotere mondiale eenheid, die zelfs nu al zichtbaar is in het overleg tussen Noord- en Zuid-Korea. Binnen de eenheid op alle continenten zal er een bredere basis ontstaan voor een mondiale eenheidsbewustzijn, die 40 jaar geleden nog absoluut niet denkbaar was. En als voorwaarde voor die groeiende harmonie en vrede geldt dat op ieder continent economische eenheid en groei/welvaart moet gaan ontstaan en wel vooral op economisch gebied monetaire vervlochtenheid waardoor oorlogen onmogelijk worden. Hoe meer economische vervlochtenheid tussen al die economische eenheidsontwikkelingen of -processen, hoe minder kan op een strijd tussen oude en nieuwe grootmachten en een uitbreken van een fataal (militair) conflict.

Alleen om die reden is het wenselijk en noodzakelijk dat EU verder wordt opgetuigd door een sterker wordende economische samenwerking; intern maar ook extern. De huidige chaos loopt op deze wijze beschouwd parallel aan de chaos van 1976; er is dus geen reden om pessimistisch te zijn over de groeikansen van de EU, want we zijn inmiddels al een stap verder gekomen: nooit een politieke unie, want een kansloze aangelegenheid. En dat terwijl men er vroeger (aan de denk- en tekentafel) wel vanuit ging, zoals uit dit oude artikel ook bleek. Die optie is definitief voorbij.

En als de Britten écht doorzetten met hun gewenste Brexit, dat ontstaat er een continentale samenwerking die noodzakelijk is om mondiaal bij te kunnen blijven. En laat de Britten maar hun ervaring opdoen dat hun wens van ‘los te zijn’ een verkeerde keuze bleek te zijn. Zo gezien zit er veel leerstof in deze historische terugblik. Zo zal ik mijn archief verder onderzoeken op bruikbaar materiaal om dit thema van samenwerking verder uit te diepen.